Beusichemse pilotenvluchtlijn - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Beusichemse pilotenvluchtlijn

Gemeente Buren > Verzet in regio Buren
Pilotenvluchtroute via Beusichem

In de Tweede Wereldoorlog raakte Toon Beijnen uit Beusichem betrokken bij het verzet. In zijn villa Engelenburg werd een Staf van het hoofdkwartier van de Duitse Wehrmacht ingekwartierd en Toon en Erna kregen alleen de beschikking over hun keuken en bovenverdieping. Desondanks werd hun villa een doorgangsplaats in de vluchtroute voor gestrande geallieerde piloten, die vanuit Amersfoort via de Lek en Waal naar bevrijd gebied voerde.
Vanwege de mislukte luchtlanding bij Arnhem in september 1944 en later bij het door de Duitsers onderwater zetten van een groot deel van de Over Betuwe, werd de oorspronkelijke pilotenescapelijn naar het westen verlegd en ontstond er mede door toedoen van Toon een nieuwe ontsnappingsroute.
In Wijk bij Duurstede, nabij het Beusichemse Veer, probeerden de gestrande, geallieerde piloten bij boer Har van Rooijen de Lek over te komen.

Een tekening van de boerderij van Van Rooijen (Bron: H. van Rooijen)

Huidige situatie

De Oven  
De Duinen

Aan de Betuwse kant van de Lek stonden in de uiterwaarden twee boerderijen: de een heette De Oven (genoemd naar de vml. steenfabriek) en werd bewoond door de familie Wammes, de andere heette De Duinen en was van de familie Stappershoef.
Bij De Duinen was de Lek doorwaadbaar en een enkeling lukte het de overzijde te bereiken, maar in de strenge winter van ‘44-’45 was dat geen pretje. Bij deze boerderij stonden veel doornstruiken en als piloten wilden oversteken, hing de boer daarin een jute zak of stuk wit textiel als teken dat de kust veilig was. Daar vandaan werden deze zgn. Line crossers door Toon Beijnen begeleid naar zijn villa Engelenburg in Beusichem, waar ze werden opgevangen. Op een gegeven moment waren er zelfs elf geallieerde militairen op zijn zolder. Vanwege de koude rivieroversteek zaten de meesten daarvan te hoesten en te proesten. Toon en zijn vrouw Erna, die verstokte rokers waren, probeerden dit voor de Duitse ‘kostgangers’ te verhullen door nog luider in huis te kuchen.
Als teken dat het op de noordelijke kant veilig was, werd een jute zak op een heining gehangen, waarna vanaf de boerderij van Wammes met een kano de passagiers werden opgehaald. Over deze kano werd later een plank gespijkerd waaronder aan elke kant een leeg vat was bevestigd. Hierdoor werd de draagkracht van het vaartuigje vergroot. Door de sterke stroming bleef de oversteek echter zeer gevaarlijk.

Naarmate de oorlog vorderde, probeerden ook onderduikers, koeriers en ontsnapte krijgsgevangen vanuit het nog bezette westen van het land om via de Betuwe in bevrijd gebied te komen. Deze mensen durfden de Lek meestal niet te doorwaden en melden zich ook bij boer Har van Rooijen. Er was een afspraak tussen hem en zijn overbuurman Goof Wammes aan de Beusichemse kant van het water. Waren er ‘crossers’, dan hing hij een jute zak over de heining, zodat duidelijk was dat er mensen de Lek over moesten. De moedige schipper Nout, die in Ravenswaaij verbleef, bracht ze dan ’s nachts met de roeiboot naar de overzijde.

Het zgn. lijkenhuisje met rechts op de achtergrond de achterzijde van villa Engelenburg

Na een kort verblijf in de kelder van boerderij De Oven van de fam. Wammes, werden de crossers via de Wiel door de boomgaarden naar het lijkhuisje op de begraafplaats van Beusichem geloodst. Als de kust veilig was, kropen ze door de heg naar de aangrenzende villa Engelenburg van Toon Beijnen. Daar kwamen ze of in het kippenhok terecht of ze werden via een ladder aan de achterzijde van zijn huis naar binnengesmokkeld en naar de zolder geleid.

PAPO

De Laak in Asch

Ondanks de Duitse inwoning, had Toon vaak wel zes tot zeven onderduikers op zijn zolder. Dat was overdag geen probleem, omdat de Duitsers dan niet aanwezig waren. De ‘crossers’ werden na aankomst o.a. door Toon aan een verhoor onderworpen om te controleren of er geen ‘verkeerde elementen’ tussenzaten. Zonder persoonsbewijs, waarmee hun namen te checken waren, werden deze mensen ook niet geholpen op hun vlucht. Als alles in orde was bevonden, werden ze naar boerderij De Laak van boer Van Hattem in Asch gebracht, waar ze konden bijkomen van hun belevenissen. Om op hun vluchtroute geen argwaan te wekken, moesten ze een overal of kiel aantrekken.

De Prinsentuin in Buren

Verzetsman Jo van Koeverden, zelf ook gekleed in blauwe kiel en een melkemmer dragend, begeleidde ze daarna naar zijn boerderij De Prinsentuin aan de Kornedijk in Buren. Hij had ook hulp van drie koeriersters: Miki, Olga en Toos.
De meeste onderduikers in zijn huis verbleven onder een luik in de vloer van de woonkamer. Bij het luik stond een wasbakje. Daar legde de zus van Jo een kleedje overheen als de Duitsers kwamen. Ze ging vervolgens op het kleedje staan en kamde met een luizenkam door haar haren. Als de bezetters binnenkwamen, dan dachten zij dat ze aan een enge ziekte leed. De soldaten dropen dan onmiddellijk af, want daar waren ze als de dood voor.
Jo trouwde met één van zijn koeriersters, Olga Hudig. Zij deed ook veel werk voor het Kindercomité in Utrecht. Die organisatie zorgde ervoor dat honderden Joodse kinderen konden onderduiken.
 
De kerk in Wadenoyen

Vervolgens nam Dick Buisman de piloten in tweetallen uit Buren per fiets mee, via Kapel-Avezaath, naar de consistorie van de kerk in Wadenoyen.
Daar werden de Line crossers weer overgedragen aan de commandant van het Waalcommando, Gijs de Bie.

Huize ’t Klooster (foto J.P. Oppertman)

Die bracht ze ’s nachts lopend naar Huize ’t Klooster van Anton Sillevis (familie van Toon Beijnen) in Zennewijnen. Als de kust veilig was, werd er contact opgenomen met de Engelsen aan de overzijde van de Waal of met Leendert Papo. Deze moedige man zette ze tenslotte in een roeiboot de Waal over. Ter herinnering hieraan staat bij Zennewijnen aan de dijk het standbeeld ‘De roeier’.


(Bron: Google maps)

Er was vanaf Asch ook een alternatieve (naamloze) route, maar die was meer voor de burgervluchtelingen die naar het zuiden probeerden te komen. Deze liep door het Trichtse Veld naar Mariënwaerdt in Beesd, vervolgens bij Rhenoy de Linge over en via de onbewaakte pont bij Brakel naar de Bommelerwaard. Daarna bij Aalst de afgedamde Maas over en dan was je in Veen. Van daaruit probeerden ze, meestal via de Biesbos, in Made of Drimmelen in het bevrijde zuiden terecht te komen.  
Waren de papieren van de vluchtende onderduikers of verzetslieden niet in orde, dan werden ze voor nadere controle zolang ondergebracht bij huize Flandria of de steenfabriek in Tricht.
Terug naar de inhoud