Dhr. M.J.W. Huijbers uit Geldermalsen - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Dhr. M.J.W. Huijbers uit Geldermalsen

Gemeente West Betuwe > Buiten de slachtofferslijst > Geldermalsen
  Achternaam: Huijbers  
Voornamen: Martinus Johannes   Wilhelmus
Voorletters: M.J.W.
Beroep: Verkoper, lid   verzet
Geboorteplaats: Geldermalsen
Geboortedatum: 18-01-1921
Overlijdensplaats: Leusden
Overlijdensdatum: 29-12-1942
Categorie: Burger
Begraafplaats: Nederlands ereveld Loenen
Gemeente: Apeldoorn (ereveld)    
Provincie: Gelderland  
Vak: A
Nummer: 796
De ouders van  Martinus waren NS-machinist Franciscus Johannes Huijbers (*1885-) uit Nijmegen en Maria Johanna Antonia Janssen (*1886-) uit Zevenaar. Ze kregen samen zes kinderen:
  • Jacobus H.A. (*1910)
  • Katharina J.G. (*1912)
  • Hendricus Johannes Franciscus (*1913)
  • Franciscus J. A. (*1915)
  • Johanna C. W. (*1917)
  • Martinus J.M. (1921)  

Martin Huijbers (foto: Ton en Annie van Druyten)

De eerste vijf kinderen werden in Arnhem geboren en Martinus als enige in Geldermalsen. Het gezin woonde hier tot 27 oktober 1921 en slechts 9 maanden. Ze verhuisden daarna naar de Vijgenweg 6 te Heerlen.

Pakhuischef en verkoper Martinus Huijbers was lid van het verzet. Hij  maakte deel uit van para-militaire verzetsgroep "Leeuwengarde" uit Rotterdam  e.o.

"Flip"Masselman
 
Het illegale blad Vrij Nederland, inspireerde Masselman tot het organiseren van deze para-militaire verzetsgroep. Hij gaf het de luisterrijke naam: Nederlandsche Oranje Vrijschaar de "Leeuwengarde". Masselman had voor de Leeuwengarde een militaire opbouw ontworpen, met zichzelf als "Algemeen Militair Commandant" aan het hoofd. De Leeuwengarde moest georganiseerd worden in bataljons, vendels c.q. districten, corpsen en brigades, onder commando van respectievelijk bataljonschefs, vendel- c.q. districtscommandanten, majoor-corpsvoerders en brigadiers. De vendels c.q. districten moesten elk bestaan uit 5 corpsen, onderverdeeld in elk 4 brigades van elk 12 Gardisten; de majoor-corpsvoerders wezen ieder de 4 mannen aan die de brigades moesten samenstellen, waarover zij dan als brigadier de leiding zouden krijgen. Verder werd bepaald dat uit elk vendel c.q. district een kernploeg van ca. 50 man geselecteerd moest worden, "storm-sectie" genaamd. Deze "storm-sectie" zou een bijzondere taak te vervullen hebben en   moest daartoe steeds beschikbaar zijn. Uit deze "sectie" moest vervolgens een "Bijzondere Geheime Dienst (B.G.D.)" worden samengesteld, bestaande uit maximaal 15 man die opsporingswerk moesten verrichten, alsmede alle werkzaamheden in verband met den dagelijkse dienst. Alle andere leden (buiten de leden der B.G.D.) dienden tot nader order non-actief te blijven, maar hadden wel de plicht, waar mogelijk, Gardisten te werven.

 
 
Om leden te werven voor zijn verzetsgroep, vervaardigde Masselman in november 1940, 200 wervingspamfletten die hij verspreidde onder vrienden en kennissen. Het opschrift luidde: Hoofdkwartier der Nederlandsche Oranje   Vrijschaar de "Leeuwengarde". "Wie de moed heeft, volge mij!". Hierna werd   de doelstelling van "zijn" organisatie uiteengezet. In de eerste plaats: steun aan een Engelsche invasie in Nederland in de bereidheid vaderland en   volk gewapenderhand vrij te vechten. En vervolgens "de volledige vernietiging en uitroeiing van het nazisme en van de N.S.B.-ers, zodra de bezetter door de Engelschen bloedig teruggeslagen is". Het was de taak der Leeuwengardisten de bezetter met alle middelen te bestrijden, in het  bijzonder met sabotage en spionage. De activiteiten van de Leeuwengarde werden georganiseerd in vier groepen: 1) het aanleggen van persoonslijsten voor "de dag der wrake" en het verspreiden van vlugschriften en geruchten.  2) de vervaardiging van vlugschriften. 3) het werven van "Gardisten" en het vergaren van spionagemateriaal. 4) het bijeen brengen van wapens.

 
Over heel Nederland moest de Leeuwengarde zijn leden krijgen, waarbij voormalige militairen en politiemensen de voorkeur genoten. In zijn dagboek werkte Masselman alvast het actiepunt sabotage" uit. Ortskommandanturen, munitie-opslagplaatsen en militaire hospitalen moesten worden aangevallen en telefoonleidingen moesten worden vernield. Op papier grote plannen. Eén van de eersten die toetraden tot de Leeuwengarde was Andries Stemerding (1921-1942). De beide mannen kenden elkaar al van voor de oorlog, mogelijk uit de Marinekustwacht. Andries Stemerding werd benoemd tot "bataljonschef" van Rotterdam, een functie die hij vervulde tot mei 1941. Stemerding wierf zo'n 10 à 20 leden.

 
En zo kwam eind 1940 De Leeuwengarde tot stand in Rotterdam en Overschie (een randgemeente die in augustus 1941 aan Rotterdam werd toegevoegd). In het voorjaar van 1941 traden toe tot de Leeuwengarde, Gerrit van As (1902-1942) uit Overschie en zijn broer Pieter van As (1899-1942) uit Rotterdam. Gerrit van As volgde al in mei 1941 Stemerding op als "bataljonschef" van Rotterdam en Overschie. Onder zijn leiding nam het aantal Leeuwengardisten toe (in de periode voorjaar tot en met najaar 1941).

Pieter van As had (met hulp van anderen) zelf vanaf het najaar van 1940 een verzetsgroep opgericht. Deze groep trad eveneens tot de Leeuwengarde toe. Naast de Rotterdamse en Overschiese afdeling ontstond in september 1942 ook een afdeling in Arnhem, geleid door een kennis van Stemerding, F.M. van den Acker (1917-1942). Aanvankelijk had Van den Acker vrijwillig als schipper in Duitsland gewerkt. In augustus 1941 hielp Stemerding hem in Nederland aan een baan en als tegenprestatie richtte Van den Acker een afdeling van de Leeuwengarde op in Arnhem. Van den Acker stond via Stemerding en G. van As in contact met "commandeur" Masselman van de Leeuwengarde. Stemerding en G. van As waren de enigen die persoonlijk contact hadden met Masselman. De overige gardisten kenden "Commandeur Ph.W.M." alleen schriftelijk als hun leider. De Leeuwengarde was voornamelijk een Rotterdamse organisatie en in mindere mate een Arnhemse. In totaal had De Leeuwengarde hooguit ongeveer 100 leden.

 
 
In Amsterdam was in 1938 een wandelclub naar militair model opgericht,het "Nederlandsch Oranje Wandel-Corps" (N.O.W.C.). In de zomer van 1940 namen twee leden,D.J. Saarloos en C.J. Oostendorp het initiatief uit deze wandelclub een verzetsgroep  op te richten die zich vooral moest gaan toeleggen op sabotage. Slechts 10 leden waren bereid hieraan mee te werken. De afkorting N.O.W.C. bleef gehandhaaft, maar met een andere betekenis: Nederlandsch Oranje Weerbaarheids-Corps, "De Geuzen". Er was ook een Vlaardingse "Geuzen" verzetsgroep, maar beide groepen hadden niets met elkaar te maken. De Geuzen kregen hun leden in Amsterdam en omstreken. D.J. Saarloos werd commandant van de groep en het hoofdkwartier werd gevestigd in een grote kelder onder een garage aan de Middenweg in Amsterdam. De Geuzen stelden zich ten doel: "Herstel van vrij Nederland onder de onstitutionele monarchie van het Huis van Oranje Nassau" en het bevorderen van dit doel met alle ten dienste staande middelen. Onder leiding van Saarloos verwierven zij onder meer een complete telegrafie-installatie, vuurwapens en explosieven.

 
 
Begin 1941 kwam Oostendorp in contact met Masselman, die hij verder in verbinding bracht met Geuzencommandant Saarloos. Er volgden enkele besprekingen tussen Saarloos en Masselman om te zien of een fusie tussen beide groepen mogelijk was. Er waren grote verschillen in geloof en politieke richting. De aanhang van de Geuzen was overwegend orthodox-protestants, terwijl de Leeuwengarde een aanhang had van vooral socialistische arbeiders. Saarloos en Masselman besloten begin maart 1941 tot samenwerking over te gaan. Door Masselman werd tegenover zijn mede-Gardisten gesproken van een fusie, doch in de praktijk was daar echter geen sprake van. Beide groepen bleven geheel zelfstandig bestaan. Ten tijde van de "fusie" in maart 1941 telde de Leeuwengarde slechts een handjevol leden. De omvang van de groep nam pas toe in de loop van 1941. Een imposant aandoende "fusie" wekt algauw de indruk van een omvangrijk samenwerkingsverband. Heel aannemelijk is dat ook Masselman zijn bedoeling geweest, maar wat nu precies de samenwerking tussen beide groepen inhield is niet helemaal duidelijk. Er zijn wel aanwijzingen dat beide groepen sabotagematerialen en recepten voor springstoffen hebben uitgewisseld en dat ze gezamenlijk plannen voor acties hebben ontwikkeld. Mocht er een samenwerking zijn geweest, dan is deze niet van lange duur geweest, want in maart 1941 werd De Geuzen opgerold, waarbij 50 arrestaties werden verricht. Commandant Saarloos wist te ontkomen.

 
 
De activiteiten van de Leeuwengarde lagen vooral op het vlak van sabotage en spionage. Stemerding en G. van As kregen omstreeks het voorjaar van 1941 van Masselman de opdracht een speciale sabotagegroep op te richten. Naar de leden ging een oproep uit zich te voorzien van boksbeugels, ploertendoders en staven. Verder werden vuurwapens, munitie, granaten en messen verworven. Masselman werd op 21 augustus 1941 gearresteerd op zijn werk in Amersfoort door drie of vier man van de Sicherheitspolizei uit Amsterdam onder leiding van de latere "kriminalsekretär"  F.C. Viebahn. De achtergronden van zijn arrestatie zijn tot op heden nog niet opgehelderd, er zijn wel vermoedens. G. van As nam de leiding van de Leeuwengarde over. In september 1941 trad de chemiestudent Gerard Tuynenburg Muys toe tot de Leeuwengarde. Hij ging zich bezighouden met de aanmaak van termietbommen en ampullen met een licht ontvlambare vloeistof. In het najaar van 1941 werd een aantal door Tuynenburg Muys vervaardigde brandbommen aan enkele Leeuwengardisten ter hand gesteld. Zij voerden er tweemaal een sabotageaanslag mee uit. De eerste aanslag, op 20 oktober 1941, gold een Schnellboot van de Kriegsmarine op de werf Gusto in Schiedam. De brandbom werd echter ontdekt en toen deze vervolgens (per ongeluk) toch ontbrandde, kon het vuur snel worden gedoofd. Op 10 november 1941 volgde (weer bij Gusto) een tweede poging van dezelfde aard. Ook deze keer werd de brandbom ontdekt. Verder werd er op het station Delftsche Poort door Leeuwengardisten gaten geboord in goederenwagons met los graan, die richting Duitsland gingen.

 
 
Naast sabotage richtte de Leeuwengarde zich ook op spionage. Masselman nam hierin de initiatieven en gaf hiervoor instructies. Stafbesprekingen werden gevoerd met Stemerding en G. van As. Masselman toonde aan G. van As een landkaart van Nederland waarop met gekleurde speldenknoppen die punten waren aangegeven die bij een Engelse invasie door de Leeuwengarde bezet moesten worden. Via G. van As ontving Masselman onder andere gegevens over de ligging van mijnenvegers, onderzeeërs, rijnaken en tankschepen in de Rotterdamse havens, evenals gegevens over de locaties van afweergeschut, zoeklichten en onderkomens van de Wehrmacht. Ook verstrekte Van As tientallen foto's van allerlei strategische objecten. Van Stemerding ontving Masselman een havenplan van Rotterdam, waarop de munitiedepots waren aangegeven, opdat de Engelsen deze zouden kunnen bombarderen. Ook Van den Acker (van de Arnhemse tak), leverde via Stemerding en G. van As spionagemateriaal. Wat er met dit materiaal gebeurde is niet duidelijk. Het bereikte Engeland in ieder geval niet.

 
In de loop van 1941 had het "Hoofdkwartier" al bepaald dat de leden van de Leeuwengarde door middel van een duplo-kaartsysteem geregistreerd moesten worden. Of dat toen ook gebeurde is, is niet aannemelijk. Begin 1942 drong P. van As er bij zijn mede-gardist, de politieman Kion, op aan om een kaartsysteem van de leden aan te leggen. Kion was hier om veiligheidsredenen op tegen. Van As zette zijn zin door, maar stemde er wel mee in dat Kion en de door hem verworven leden buiten het registratiesysteem zouden worden gehouden. Van As liet de lijst nu door een andere politieman samenstellen, Izaak Daane. Kion schreef hierover in 1946, dat Daane voor het vervoer van en het bij zich hebben van vuurwapens slechts een kleine 14 dagen in Scheveningen had vastgezeten en daarna weer op vrije voeten was gesteld. Dat stond Kion niet aan. Hij voorzag de ondergang van de Leeuwengarde, maar werd niet serieus genomen. Op 9 april 1942 werden ca. 30 personen van de Leeuwengarde gearresteerd. De arrestaties waren al eerder begonnen en hadden ook nadien nog plaats, ten minste tot in juni 1942. Eind september (mogelijk eerder) waren de Duitsers op de hoogte van de Leeuwengarde en de leidende rol van Masselman  daarin. Een maand later had de Sicherheitspolizei een exemplaar van het wervingspamflet weten te bemachtigen en wist men informatie aan de groep te onttrekken betreffende sabotageaanslagen e.d. Wellicht waren op dat moment (eind oktober 1941) al handlangers van de Sipo, de Leeuwengarde binnengedrongen. De provocateurs die voor de Sipo de Leeuwengarde waren binnengedrongen (dan wel Gardisten die door de Sipo tot verraad waren gebracht), leverden de groep onder meer wat wapens en sabotagemateriaal. Ook werkten zij mee aan spionageactiviteiten om zo binnen de groep vertrouwen te winnen, deze vervolgens in kaart te brengen en om de leden van de groep zo juridisch te kunnen belasten. Voor zover valt na te gaan was Daane de belangrijkste provocateur, die zowel in de Arnhemse als de Rotterdamse tak van de Leeuwengarde actief was. Op 6 maart 1942 reed Daane en Huijbers vanuit Arnhem naar Utrecht, waar zij prompt door de Sipo werd ingerekend. Dit was na een half jaar de tweede arrestatie binnen de Leeuwengarde. Op 31 maart 1942 werden G. van As en B. Veenstra gearresteerd. De op 9 april 1942 gearresteerde Leeuwengardisten werden merendeels eerst naar de Sipo-Dienststelle aan de Heemraadsingel gebracht. Diezelfde middag nog werden alle arrestanten afgevoerd naar de Scheveningse Strafgevangenis "Het Oranjehotel". Van de Leeuwengarde werden ruim 80 personen gearresteerd, van wie er 35 al snel weer werden vrijgelaten; tegen de overigen bleven verdenkingen bestaan. Tegen 32 personen werd een proces gevoerd; 16 andere verdachten werden meteen naar een concentratiekamp gezonden.
Op 18 juli wordt ds Kars met 364 anderen op transport gesteld naar Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort (PDA).

Op 13 november worden zij naar de Utrechtse Weermachtsgevangenis overgebracht. Drie dagen daarna begint "Leeuwengarde-proces". Tijdens de verhoren leggen de Duitsers een dossier aan van 82 bladzijden. Het proces had plaats van 16 tot en met 27 november 1942 in het Huis van Bewaring aan de Gansstraat te Utrecht. Tegen 11 personen werden onvoldoende gronden voor een veroordeling gevonden, al bleef men van hun deelname aan een "terroristische" organisatie overtuigd. Zij werden als "Nacht und Nebel"- gevangen uit het proces geloosd en zonder veroordeling afgevoerd naar concentratiekampen. "Nacht und Nebel"- gevangenen wil zeggen, dat zij spoorloos verdwenen, zonder dat berichten over hun lot werden verstrekt of enig ander contact met de buitenwereld werd toegestaan. Tegen de overige 21 werd op 27 november 1942 de doodstraf uitgesproken, wegens sabotage, spionage, hulpverlening aan de vijand en verboden wapenbezit.
 

Op 21 december 1942 werd door de bevelhebber der Wehrmacht, generaal Christiansen aan acht van de éénentwintig ter dood veroordeelden gratie verleend; zij kregen 15 jaar tuchthuis. De overige dertien werden op 29 december 1942 naar andere cellen overgebracht, waar zij rond 11 uur te horen kregen, dat zij 's middags geëxecuteerd zouden worden. Een van de ter dood veroordeelden was dominee J. Kars, predikant in Kralingscheveer. Hij heeft met zijn lotgenoten het Avondmaal gehouden. Masselman, buitenkerkelijk maar wel gelovig, heeft bij hem belijdenis gedaan.

 
 
 
Op 29 december wordt de hele groep veroordeelden in gesloten vrachtauto's naar de Leusderheide vervoerd.  Dit waren: Frederik Wilhelm van der Borch tot Verwolde, Faas, Kars, Noordijk, Surquin, Stemerding, de broers Van As, Veenstra, Aubert, dominee Kars, Van den Acker, Martinus Huijbers en Flip Masselman. Op de Leusderheide staat een huis met achter in de tuin een hoge stenen muur. Die middag hoort de bewoner van het huis vrachtauto's aankomen. Hij weet achter enkele bosjes te kruipen waar hij alles kan zien wat zich zal gaan afspelen. Om 14.00 uur worden alle ter dood veroordeelden achter de muur in een rij opgesteld. Ds. Kars is de laatste. Als de moordenaars zich opstellen om hun lugubere werk uit te voeren, roept Kars zijn vrienden bemoedigende woorden toe en gaat daarna het Wilhelmus zingen. Eén voor één worden zij gefusilleerd. Kars zingt totdat ook hij -als laatste -wordt getroffen en zijn mond voor altijd zwijgt. De onbekende toeschouwer blijft kijken. De Duitsers begraven hun slachtoffers ter plaatse. Op 6 januari 1943 krijgt de familie Kars bericht dat het vonnis is uitgevoerd.

 
 
Wanneer de bevrijding in mei 1945 een feit is, komt men via bovengenoemde toeschouwer erachter waar de vermoorde Leeuwegardisten begraven zijn. In oktober 1945, werden de stoffelijke resten blootgelegd in één van de 33 massagraven in de omgeving van Kamp Amersfoort. Na identificatie door zijn broer vonden de stoffelijke resten van Flip Masselman op 10 december 1945 een eeuwige rustplaats op de Algemene Begraafplaats te Zeist. Naast hem ligt begraven zijn grote vriend en medegardist Andries Stemerding.
 
Terug naar de inhoud