Dhr. A. Appeldoorn - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Dhr. A. Appeldoorn

Gemeente West Betuwe > Burgerslachtoffers > Herwijnen
Achternaam: Appeldoorn
Voornamen: Arie
Voorletters: A
Beroep:
Rang: Korpl.Telgr.
Onderdeel: Koninklijke marine
Geboorteplaats: Herwijnen
Geboortedatum: 12-02-1906
Overlijdensplaats:
Batavia, kamp Mater Dolorosa
Overlijdensdatum: 04-11-1944
Begraafplaats: Nederlands ereveld Menteng Pulo
Gemeente: Djakarta
Land: Indonesië
Rij: XII
Nummer: 209

Bron graf: OGS
Arie (Bron: OGS)

De ouders van Arie waren steenovenarbeider Gerrit Appeldoorn (1868-1915) en Sientje Cousijn (1880-1972). Ze kregen samen de volgende kinderen:
  • Gerrigje (*1900)
  • Elisabeth (*1901-1968), getrouwd met Cornelis Bor
  • Cornelis (*1903-1904)
  • Cornelia (*1905-1905)
  • Arie 1906-1944
  • Cornelia (*1908), getrouwd met Schoppenbrouwer
  • Willem Pieter (1911- Arnhem 1994), gehuwd met Geertruida Petronella Spanjaard (1916-1976)
  • Jasper (1914-1916)

Sientje hertrouwde op 4 mei 1922 in Herwijnen met haar zwager Jasper Appeldoorn (1862-1928) en ze kregen samen nog twee kinderen:
  • Maria Magdalena (1922-1954), geëcht bij huwelijk. Zij was getrouwd met Jan Romijn (1895-1974)
  • Gerrit Jacob (1925-2003), trouwde in Gorinchem met Helena Jeanette van der Staal (1932-1997) en scheidde in 1967.

Arie Appeldoorn werd geboren op 12 februari 1906 te Herwijnen. In 1926 werd hij in Haarlem opgeroepen voor zijn dienstplicht.
Op 23 oktober 1929 werd hij matroos bij de Koninklijke Marine. Op diezelfde dag trouwde hij ook in Vlissingen met de uit die plaats afkomstige Catharina Tannetje de Jonge (*1908). Op 26 april 1932 is hij in Soerabaja in Nederlands-Indië terecht is gekomen. Hier was hij korporaal telegrafist. Details daarover ontbreken nog.

Op 7 december 1941 bombardeerden de Japanners Pearl Harbor. 's Morgens om halfzeven hield de gouverneur-generaal een toespraak op de radio waarin het dit vertelde. Dit had tot gevolg dat behalve de U.S.A. en Engeland ook Nederland en dus ook Nederlands-Indië in oorlog waren met Japan. In Azië waren het de Japanners, die vanaf januari 1942 hun aanval richtten op Nederlands- Indië. De verdediging van Indië steunde vooral op de Koninklijke Marine en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Het KNIL beschikte over 68.000 grotendeels inheemse militairen; de hulpformaties bestonden uit 53.000 man.
Na de verloren zeeslag op de Javazee op 27-28 februari 1942 moesten de strijdkrachten op 8 maart capituleren en moesten alle militairen in de kazerne afwachten wat de Japanners zouden beslissen. Twee dagen later moesten zij hun geweren inleveren en mochten ze de kazerne niet meer uit. Zij waren krijgsgevangenen. De Japanners hadden hiervoor geen begrip. Zij vonden het heel vreemd, soldaten werden geacht zich dood te vechten, overgeven hoorde niet. De Nederlandse soldaten werden dus met de grootste minachting door ze behandeld. Er was een Conventie van Genève over de behandeling van krijgsgevangenen, maar die had Japan nooit ondertekend. Op de dag van de capitulatie verschenen de Javanen in feeststemming in hun beste kleren op straat. De Japanners hadden als leus: "Azië voor de Aziaten".
De eerste drie maanden gevangenschap verbleven de militairen in hun eigen kazerne. Het regime was in het begin niet erg streng. 's Middags mochten vrouwen en kinderen van de gevangenen hen bezoeken. Je mocht ook brieven meegeven. Al snel werden de bezoekuren korter en minder frequent en na ongeveer een maand werden ze helemaal afgeschaft. Brieven versturen werd toen veel lastiger. Het kon alleen nog maar via het corvee dat dagelijks de stad in moest om voorraad voor de keuken te halen. Brieven versturen was verboden en als er iemand betrapt werd, volgde er een afranseling.
Kort na de Nederlandse capitulatie, begon in maart 1942 de gevangenneming cq internering van Nederlandse mannen (en oudere jongens) toen prominenten, bestuursambtenaren en politiefunctionarissen in de gevangenissen werden opgesloten. In Batavia werden zij in de gevangenis Struiswijk opgesloten, in Bandoeng in de Soekamiskin-gevangenis. In de maanden nadien volgden de overige totok-mannen tussen 17 en 60 jaar, voor zover zij niet reeds in krijgsgevangenschap verkeerden. Zij werden o.a. verzameld in de kampen Struiswijk en ADEK in Batavia, in Kedoengbadak bij Buitenzorg, en in het Lands Opvoedings Gesticht (LOG), Stella Maris, het Palace Hotel, Zeelandia, en de Dick de Hoogschool in Bandoeng. In Bandoeng werden ook oude en zieke Europese mannen en hun gezinnen in de kleine Ramawijk ondergebracht.
De massainternering van totok-vrouwen, kinderen en oude mannen begon in oktober 1942, het eerst in Batavia. Als interneringslocaties voor de Nederlandse vrouwen en kinderen in Batavia werden de wijken Tjideng en Kramat, en later ook Grogol gebruikt.
Johan overleed op 29 juli 1945 in Batavia, kamp Mater Dolorosa. Het klooster stond aan de Pasarstraat 122 (tegenwoordig Raya Jatinegara Barat 122) in het zuiden van Batavia.

Arie overleed 4 november 1944 te Batavia in het Jappenkamp Mater Dolorosa, gelegen in Meester Cornelis (adres Passerstraat). Dit was een klooster van de Missionarissen van de Goede Herder. Het gebouw was ingericht als kampziekenhuis voor Nederlandse krijgsgevangenen uit de mannenkampen in West-Java en in mei 1945 kwamen er ook zieke jongens en mannen. Het was een soort ziekenhuis voor Nederlandse mannen om op verhaal te komen of te sterven. Het kamp was omheind met prikkeldraad. Er verbleven tussen de 1000 en 1300 geïnterneerden. Hiervan overleden er 276.
Vanaf mei 1945 werden zieke en oude mannen uit de mannenkampen in Bandoeng en Tjimahi overgebracht naar dit klooster. Zij kwamen per trein aan en werden in open vrachtwagens van het station naar het klooster gebracht. De meeste van hen waren lopende patiënten. Bij aankomst zagen ze er slecht uit: bijna geen kleding, ongeschoren, lang haar, holle gezichten. Het sterftecijfer was hoog: gedurende de maanden juli en augustus stierven er 10 à 12 jongens of mannen per dag.
De verpleging was in handen van de nonnen uit het klooster en een aantal nonnen die uit kamp Kramat naar het klooster waren overgebracht.
De medische zorg werd verleend door de staf van het nabijgelegen Sint-Vincentius, het algemene kampziekenhuis in Batavia. Beide hospitalen maakten deel uit van een Japanse algemeen medische dienst voor de kampen en stonden onder één geneesheer-directeur.

Hier volgt een transscriptie van de beschrijving van het overlijden van Arie door een collega van hem:

Wijlen den korporaaltelegrafist A. Appeldoorn stamboeknummer 9043 werd vanuit hospitaal St Vincentius overgebracht naar het hospitaal Mater Dolorosa met Buijk dijsenthrij terwijl hij reeds lijdende was aan suikerziekte. Hij werd verpleegt op de zaal waar als geneesheer optrad den officier van gezondheid 11e klasse H.M.R. Cohen. Toen hij een paar dagen op zaal lag, ben ik hem gaan opzoeken. Op mijn vraag hoe gaat het met je antwoorde hij opgewekt, O goed hoor. Ik heb hem nadien nog 5 maal opgezocht en met hem wat zitten praten. Hoewel helder van geest, was mijn indruk dat hij hard achteruit ging. Met den luitenant ter zee der zelve H.M.R.N Vader ook verpleegd wordende in bovengenoemde inrichting besprak ik den toestand van Appeldoorn en deze zeeofficier vond de toestand zeer ernstig. In de ochtend van den 4de november kwam luitenant ter zee Vader mij waarschuwen, dat wilde ik van Appeldoorn afscheid nemen, ik mij moest haasten. Toen ik bij hem kwam was hij reeds buiten kennis. Ik ben toen tegenwoordig geweest bij het afleggen van het lijk. Op mijn vraag aan een zaalgenoot hoe dat verscheiden heeft plaatsgehad, vertelde deze man mij het volgende. In den vroegen ochtend was Appeldoorn naar de w.c. gegaan. Even later kwam hij wankelend daarvan terug en trachtte zijn bed te halen, wat hem evenwel niet gelukte. Hij viel voor zijn bed neer. De verpleger van de wacht geholpen door een patient hebben hem op bed gelegd en toen begon de doodstrijd. Het lijk was muisgrauw hetgeen volgens deskundige wees op suikerziekte in de ergste graad. Door het verplegend personeel werden de bezittingen van hem ingepak,t waarbij ik meen dokter Cohen tegenwoordig was. Ik ben tegenwoordig geweest bij de begrafenis welke op de bekende nipponmanier werd verricht. Ik ben overtuigd dat gebrek aan medicijnen en goede voeding het ziekte proces van Appeldoorn hebben verhaastigd. De behandeling behandeling van den geneesheer als ook van het verplegend personeel, boven alle lof. Zij deden alles wat in hun vermogen lag om het lijden van den [....] te verzachten.
Gedaan den 15den november, Marine vliegkamp Tj. Priok. De sergeant hofmeester was geteekend A.C.W. van der Ent.
Voor eensluidend afschrift de luitenant ter zee 11e klas T.P. Ferwerda.


Commandant en kamparts: kpt. dr. Mitsufuji Yasuteru
Hoofdbewakers: Yamamoto Eiji; Kamura
Bewaking: Koreanen; Heiho's
Kampleiding: dr. H. Hogerzeil; mw. dr. Brederode; zr. Bank ("De directrice")

(Bron: Indische kamparchieven)

Arie lag tot 1956 begraven op de Gemeentelijke begraafplaats in Petamburan en werd vervolgens herbegraven op Ereveld Menteng Pulo.

Met dank aan E.W.P. Appeldoorn



Terug naar de inhoud