Arbeidsinzet - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Arbeidsinzet

Gemeente Buren
Voor informatie over de Opbouwdienst en de Arbeidsdienst klik hier.

Arbeidsinzet

Gewestelijke Arbeidsbureaus

Met ingang van 1 mei 1941 voerde de bezetter de Gewestelijke Arbeidsbureaus in. De oude naam ‘Arbeidsbeurs’ verdween, want een beurs doet teveel denken aan koopwaar en onze arbeiders waren geen koopwaar. Het doel van de arbeidsbureaus is, om de mens de arbeid te bezorgen, die hem ligt, opdat er meer en meer arbeidsvreugde mag komen, zo redeneerden de Duitsers. Maar het arbeidsbureau was een instelling ten behoeve van de Duitse oorlogsmachine. Duizenden werklozen gingen voor de oorlog de grens over om in Hitler's oorlogsindustrie te werken. De Nederlandse overheid stelde dat zelfs verplicht . Ongehuwde mannen die weigerden in Duitsland te gaan werken, kregen geen uitkering ("steun") meer. Het intrekken van de steun was allesbehalve een onschuldige maatregel. Voor vele gezinnen betekende dit een onmiddellijke bedreiging met brodeloosheid en een onmogelijkheid het gezin in stand te houden. Dus gingen al vóór de oorlog tienduizenden Nederlandse jongens naar Duitsland.
 
‘Vrijwillige’ arbeid

In 1940 was de vrijwilligheid om te werken in Duitsland al niet meer dan schijn. Hoewel er nog geen aanmeldingsplicht voor werklozen bestond, konden de ambtenaren van de arbeidsbeurzen werkloze mannen tot arbeid in Duitsland verplichten op straffe van inhouding van de steungelden. Hetzelfde gold voor hen, die van de armenzorg ontvingen. Op 25 juni 1940 werd er een bericht aan alle gemeentebesturen gezonden, dat werk in Duitsland als “passende arbeid” beschouwd diende te worden, arbeid dus, die de gesteunde verplicht was te aanvaarden.
Een circulaire van het Departement van Sociale Zaken van 25 juni 1940 meldt: “Het weigeren van werk in Duitsland heeft tot gevolg stopzetting van ondersteuning van plaatsing bij de werkverschaffing of van uitkering uit de werklozenkas”.
 Van de commissarissen der koningin zijn aanmaningen aan de burgemeesters uitgegaan, om volle medewerking aan emigratie naar Duitsland te geven. Bij circulaire van 25 juni 1940 deed de onverdacht goede secretaris-generaal voor Sociale Zaken, Mr. Dr. A.L. Scholtens (op 27 augustus daaropvolgend ontslagen) aan de gemeentebesturen weten dat de arbeid in Duitsland in het algemeen voor Nederlanders passend was, met gevolg dat weigeren van werk in Duitsland tot gevolg zou hebben stopzetting van ondersteuning, van plaatsing bij de werkverschaffing of van uitkering uit de werklozenkas, tenzij in bijzondere gevallen anders was beslist. Het sluitstuk op deze regeling bevatte de circulaire van 2 oktober 1940, waarin werd medegedeeld, dat ten aanzien van personen, die hun arbeid in Duitsland hadden verlaten en naar Nederland waren teruggekeerd, in het algemeen moest worden aangenomen, dat zij vrijwillig werkloos waren geworden en daardoor niet voor ondersteuning enz. in aanmerking kwamen. 
Merkwaardig is dat de gewestelijke arbeidsbureaus in de eerste naoorlogse jaren hun hele oorlogsadministratie hebben vernietigd.
  
                                 
De Fremdenpass van Henk Coenmans uit Culemborg
Een half miljoen Nederlanders werden, aanvankelijk via administratieve maatregelen van de Gewestelijke Arbeidsbureaus, later ook door wilde klopjachten, ingelijfd in de Duitse oorlogsmachine, als werkkrachten in de fabrieken, bij het aanleggen van verdedigingswerken, enz. Deze jacht op mensen is allengs naar mate de oorlog voortduurde de alles overheersende factor van het Duitse beleid en het Nederlandse leven in bezettingstijd geworden. Alleen tegen deze achtergrond kunnen de gedragingen van ambtenaren, werkgevers en arbeiders beoordeeld worden, is de vorm en de felheid van het ondergrondse verzet te begrijpen en is er iets na te voelen van de schrik en ontsteltenis, die de Duitse bezettingshorden in Nederland hebben gezaaid.

Lesmateriaal uit de Wegwijzer(Archief Tiel)
Het was opvallend hoeveel medewerking de Nederlandse autoriteiten gaven. Normaliter duurde het een hele tijd voor je een pas kreeg, maar de mensen die in Duitsland moesten gaan werken kregen een pas binnen drie dagen. Ook de gemeente werkte mee, want je had een verklaring van de burgerlijke stand nodig en die verscheen prompt, met een handtekening eronder van een gemeenteambtenaar. En het arbeidsbureau had een keurig arbeidscontract opgemaakt. Het werd van Nederlandse zijde dus helemaal netjes geregeld.
 
Lesmateriaal  uit de Wegwijzer(Archief Tiel)
 
De inschakeling van arbeidskrachten uit de bezette gebieden in Duitsland

De zware verliezen van de Wehrmacht aan mensen aan het Oostfront en de langere duur van de oorlog noodzaakten de Duitse nazileiders steeds meer Duitsers voor militaire dienst op te roepen. Door het inschakelen van vrouwen kon het vertrek van de mannen uit het arbeidsproces gedeeltelijk worden gecompenseerd, maar de Duitse industrie werd in toenemende mate geconfronteerd met gebrek aan arbeidskrachten. Ondanks schoon klinkende arbeidsvoorwaarden slaagden de Duitsers er niet in voldoende vrijwilligers uit de bezette gebieden naar Duitsland te halen om de opengevallen plaatsen op te vullen. Er werd daarom begin 1942 een grootscheeps plan ontworpen voor gedwongen tewerkstelling, de ‘Arbeitseinsatz’.                            
 
(document:Archief Tiel)                      
Een beslissende datum in de trieste geschiedenis van de Arbeitseinsatz in Nederland is de dag van 22 maart 1942. Op die datum wordt de verordening nr. 42/1941 betreffende de verplichting tot het verrichten van diensten binnen Nederland gewijzigd. De woorden ‘binnen’ worden geschrapt en daarmee was de ‘wettelijke basis’ gelegd voor de gedwongen uitzending van een onbeperkt aantal Nederlandse arbeiders naar Duitsland en nog oostelijker gebieden.
Door de Duitsers werden speciale commissies gevormd, die een onderzoek zouden instellen naar arbeiders, die in bepaalde bedrijven gemist konden worden. De bedrijven zouden worden ‘uitgekamd’, d.w.z. alle overbodige arbeidskrachten zouden eruit worden verwijderd. Deze commissies bestonden geheel uit Duitsers: de beruchte Fachberater hadden er een plaats in, vervolgens – naar nazigewoonte – een Leiter, een ingenieur en een vertegenwoordiger van de Rüstungsinspektion. Bij dit vieze werk waren dus geen Nederlanders betrokken, althans zij hadden slechts opdracht de papieren van de slachtoffers, die gedeporteerd zouden worden, in orde te maken. De Duitsers hoopten op die manier voor 15 mei 1942 een dertigduizend man te kunnen vangen. De eerste vordering door middel van het uitkammen van bedrijven werd Holland-Aktion erstes Programm genoemd, ook wel Sauckel-Aktion, naar de man die in een later stadium op dit punt in Duitsland en in de bezette gebieden een beangstigende vermaardheid zou krijgen en daarvoor ook na de oorlog met zijn leven heeft moeten betalen. Nog in hetzelfde jaar op 9 september 1942, volgde de Sonder-Aktion Holland, zweites Programm, waarbij het contingent was vastgesteld op veertigduizend man.
Op 6 mei 1943 verscheen de beschikking nr 43/1943, ondertekend door Schmidt, betreffende de verplichting tot aanmelding voor de Arbeitseinsatz voor alle mannen van 18 tot 35 jaar. De mannen moesten persoonlijk op het arbeidsbureau verschijnen en daar een formulier invullen, dat als eerste registratie zou dienst doen. Na het verschijnen van de oproep in de kranten kregen ze tien dagen de tijd. Gingen ze zich melden dan werd hun stamkaart (onmisbaar voor het verkrijgen van distributiebonnen) ingehouden. Wie vrijgesteld werd, omdat hij bijvoorbeeld in voor Duitsland belangrijke bedrijven werkte, kreeg een stempel op zijn stamkaart. Wie onder de Arbeitseinsatz viel en zich niet had gemeld kreeg geen stempel in zijn stamkaart en dus ook geen levensmiddelenkaarten; hij werd praktisch veroordeeld tot de hongersdood (De stamkaarten moesten worden afgestempeld). Slechts enkele categorieën waren van deze verplichting vrijgesteld, n.l. het personeel in overheidsdienst, de spoorwegen en P.T.T., personeel van de Nederlandse Bank, geestelijken, de leden van het voormalige Nederlandse leger, die apart werden opgeroepen door Christiansen.
Nederlanders die hun werk in de Arbeitseinsatz-diensten verrichtten, bleven hun medewerking geven om tegen te kunnen werken. Ze formuleerden het zo, dat zij bleven om erger te voorkomen, dat ze bepaalde maatregelen uitvoerden om de uitvoering van andere te kunnen verzachten. Ze legden de nadruk op hun tegenwerking, op hetgeen ze hadden kunnen redden en voorkomen, terwijl hun critici de nadruk legden op de zaken waarin ze meewerkten, op de dingen die ze niet hadden kunnen voorkomen en op de gelegenheid, die ze de Duitsers boden, hun plannen uit te voeren. Het was immers een bekend feit, dat de Duitsers noch in eigen land noch onder de hier te lande aanwezige NSB’ers voldoende geschikte krachten konden vinden om hun plannen door te voeren. Zonder de hulp van de vele goede Nederlanders met hun ‘tactische’ overwegingen zouden ze met hun handen in het haar zijn komen te zitten. Arbeidsbureaus, werkgevers, politie bij het opsporen van contractbrekers, distributiekantoren (invoering 2e distributie stamkaart); de Joodse Raad bij de deportatie van joden, overal werd er meegewerkt.
 
Razzia’s


In 1944 kwam de uitzending van arbeiders naar Duitsland nagenoeg tot stilstand. Enerzijds door massaal wordend weigering/verzet, anderzijds door tegenwerking van Duitse organisaties, die de productie voor hun bewapenings-doeleinden in Nederland in stand wilde houden. Na de slag bij Arnhem verviel dat motief. De kolen uit de mijnen in Limburg, waar praktisch de hele industrie op draaide, konden niet meer vervoerd worden. Nu volgden grote razzia’s in Rotterdam en vele andere plaatsen om de gevaarlijke geachte ‘weerbare mannen’ (17 t/m 40 jaar) als werkkrachten naar Duitsland af te voeren.

Dwangarbeiders

In de laatste maanden van de oorlog speelde de bezetter zijn laatste troef uit: jongens en mannen werden opgeroepen voor arbeid in Duitsland en de lokprijs was voedsel. Tientallen verhongerde jonge kerels bezweken; met worsten en broden onder de arm trokken zij door de stad, begeleid door Duitse soldaten. Toen de vrijwillige aanmelding ondanks het lokaas toch niet voldoende arbeidskrachten opleverde, werd in januari de algemene arbeidsdienstplicht voor alle mannen van achttien tot veertig jaar afgekondigd en werden er razzia’s op grote schaal georganiseerd.
Op 25 juli 1944 werd Goebbels benoemd tot gevolmachtigde voor de totale oorlogsinspanning (Reichsbevollmächtiger für den totalen Kriegseinsatz). Een van de resultaten van deze nieuwe regeling was de poging om alleen al uit West- Nederland zeshonderdduizend mannen te halen. Tot dat doel werden ook in ons land nieuwe organisaties in het leven geroepen met steeds meedogenlozere personen aan het hoofd. Eind 1944 kwam hier de Reichsamtleiter Liese aan, die een aparte Arbeitseinsatzstab formeerde, waarmee hij, met behulp van de Wehrmacht, de klopjacht op mannen organiseerde. Daarnaast kwam er een steeds grotere behoefte om tegen de oprukkende geallieerde legers stellingen op te werken, waarvoor men opnieuw met behulp van het leger op mensenjacht uittrok. Voor deze zgn. Gemeindeaktionen, zo genoemd omdat ook de burgemeesters werden ingeschakeld en verantwoordelijk gesteld, werd Schmerbeck vanuit Duitsland naar Nederland gezonden.

De algemene gevolmachtigde voor de totale oorlogsinspanning, Liese, verplichtte bij beschikking van 14 december 1944 alle mannen, geboren in de jaren 1905 tot en met 1928 en woonachtig in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht, in het kader van de arbeidsinzet te gaan werken. Alleen de mannen, die volstrekt noodzakelijk waren voor de overheidsdiensten, de voedselvoorziening en de oorlogsindustrie, konden een bijzonder algemeen geldig bewijs van vrijstelling krijgen; alle andere tot dan toe uitgereikte bewijzen van vrijstelling zouden ongeldig worden verklaard. Dank zij een uitdrukkelijke verklaring van de Nederlandse regering in Londen en de actie van de illegale pers is deze maatregel algemeen gesaboteerd. Ook de bisschoppen van Utrecht en Haarlem hebben er het hunne er toe bijgedragen dit eenheidsfront op te bouwen. Mondeling en schriftelijk hebben zij aan alle functionarissen en aan alle werkgevers het wachtwoord uitgegeven, zich niet aan te melden en geen vrijstelling aan te vragen.
Gemeinde Einsatz
In oktober 1944 volgden hevige razzia’s, nadat gebleken was dat aan de oproeping voor de Gemeinde Einsatz onvoldoende, en pas onder zware druk, gehoor werd gegeven. Dat was o.a. het geval in Amersfoort, Utrecht, de Veluwe, Franeker en Harlingen, het Gooi, Sneek, Leeuwarden Ook vonden gijzeling van vooraanstaande burgers plaats in o.a. Lichtenvoorde, Zelhem, Aalten, Winterswijk, Wisch, Doetinchem. In Apeldoorn werden op 2 oktober zes illegalen en twee geallieerde piloten gefusilleerd en, opdat de aanmelding voor het “spitten” zou worden gestimuleerd, op de drukste verkeerspunten neergelegd. Bij wijze van represaille werden steeds vaker gevangenen in het openbaar terechtgesteld.

Tekst vnl. van: www.hinkepink.nl (behalve documenten Archief Tiel en van de Dhr. Coenmans)

 Klik hier voor gedeelte van een documentaire uit de serie De Oorlog, die handelt over in de Arbeidsinzet van inwoners uit de Betuwe in Duitsland.
Terug naar de inhoud