Werken in Duitsland (Abeitseinsatz) - Oorlogsslachtoffers Betuwe-West

Westbetuwse oorlogsslachtoffers
Ga naar de inhoud

Werken in Duitsland (Abeitseinsatz)

Gemeente West Betuwe > Oorlogsjaren Beesd
Werken in Duitsland

Naarmate de oorlog langer duurde, werden er in Duitsland steeds meer Duitse  mannen en jongens opgeroepen om dienst te nemen in het Duitse leger. Omdat er  veel soldaten sneuvelden, werden er steeds meer oudere mannen en jongeren  opgeroepen om dienst te doen aan het front. Daardoor ontstond er een steeds  groter gebrek aan arbeidskrachten. Er waren geen Duitse mannen meer die in de  fabrieken konden werken en ook in de landbouw waren geen arbeiders meer. De  Duitsers probeerden dit te kort aan te vullen met werkkrachten uit de bezette  gebieden, zoals Nederland, Polen, Frankrijk en België, Eerst trachtte men de  mensen met mooie beloften naar Duitsland te krijgen. Men beloofde hoge lonen,  goed eten en zelfs extra geld voor het gezin, dat dan in Nederland achter bleef.  Veel succes had dit niet. Maar weinig mensen gingen vrijwillig naar de Duitse  fabrieken. Dan moest het maar onder dwang. Via de gemeenten werden mannen van  een bepaalde leeftijd opgeroepen. Op bepaalde tijden en plaatsen moest je je dan  melden voor arbeidsdienst in Duitsland. Ook dit werd een mislukking. De meeste  jonge mensen doken massaal onder. Zo konden de Duitsers ze niet vinden.
Toen grepen de Duitse bezetters op een andere manier in. De Duitse  militaire politie (Grüne Polizei) en de veiligheidsdienst (SD) verschenen op  onverwachte momenten overal in het land. Een hele wijk van een stad of een  bepaald dorp werd dan afgesloten. Alle huizen werden doorzocht op de  aanwezigheid van mensen, die konden gaan werken in Duitsland.
Het verzet wist via handlangers vaak dat er zo'n razzia aankwam. Als de Duitsers  kwamen, waren onze Nederlandse jongens allang gewaarschuwd en onvindbaar.
In Beesd is nooit zo'n razzia geweest: Maar enkele mensen uit Beesd hebben toch  in Duitsland moeten werken: Arie Kroeze en een jongen van Dronkelaar. Twee  opmerkelijke gevallen, omdat de jonge Dronkelaar aan het eind van de oorlog op  trieste wijze om het leven kwam. Hij werd doodgeschoten toen hij zich niet hield  aan de avondklok. Hij ging 's avonds toch naar buiten met het fatale gevolg. (In  oorlogstijd was de avondklok een gewoon voorschrift. Na een bepaald uur mocht  niemand meer op straat komen!)

In Beesd waren overigens verschillende jonge mannen ondergedoken om zich te  onttrekken aan het werk in Duitsland. Ouderen uit Beesd zullen zich de namen van  Van de Plas en Van de Molen uit Utrecht nog wel herinneren en de broers  Wildemars uit Barneveld.
 
Op avontuur in Duitsland
Door: Th. J van Beest

Een van die jongemannen uit Beesd die in Duitsland is gaan werken was Johan  van Beest. Hij ging op 9 juni 1943 naar  Duitsland. Johan was toen 19 jaar en de Duitsers eisten dat deze jonge mannen in  Duitsland gingen werken. Aan onderduiken dacht hij niet. Zijn vader was zeer  plichtsgetrouw en hield zich aan alle verordeningen van de Duitsers. "Mijn vader  gaf in de oorlog de aardappelen bijna voor niets weg aan de mensen die eten  kwamen kopen," zei de heer van Beest. "Te veel geld vragen voor voedsel was  immers verboden. Dus deed mijn vader dat niet. Voor nog geen twintig gulden  verkocht hij een mud aardappelen. En zo kan ik nog wel vele andere voorbeelden  opnoemen. En zo vond mijn vader dat ik ook maar gehoor moest geven aan de oproep  van de Arbeitseinsatz."
Johan van Beest was niet de enige Beesdenaar die in juni 1943 op de trein stapte  naar Arnhem. Met hem waren ook Kees Salari, Arie Kroeze, Bertus Krielen en  Cornelis van Ballegooy. Zij zijn allen bijna twee jaar in Duitsland geweest.  Johan zelf heeft er "maar" zeven maanden gezeten.
"Och, ik vond het helemaal niet zo erg om naar Duitsland te gaan. Het leek mij  eigenlijk best leuk," zei Johan van Beest. "Maar toen we daar een aantal weken  waren, dachten we daar toch wel heel anders over. Naar huis gaan, was toen onze  enige wens," vervolgde Johan. "Via Arnhem  gingen we met de trein naar Soest in Duitsland. Daar hebben we de nacht  doorgebracht. Toen gingen we verder naar Schwerte-Ruhr. In die stad was een  fabriek die o.a. locomotieven repareerde. Een soort werkspoor, zoals je dat ook  in Utrecht had. Bij die fabriek waren houten barakken neergezet. Dat waren de  gebouwen waar wij moesten verblijven. Wij zaten in Lager-Ost. In onze barak was  ruimte voor ongeveer tien man. Er stonden stapelbedden in en wat tafels. Ik  herinner mij dat wij daar met nog een aantal jongens zaten uit Haaften,  Herwijnen en ook Bommel.
We werkten op de fabriek in ploegendienst. De dagdienst was van 's morgens 7.00  uur tot 's avonds 6.00 uur. Er werkten wel duizend man op de fabriek. Dat waren  mannen uit allerlei landen: Rusland, België, Frankrijk en natuurlijk ook  Duitsers. Die Duitsers waren hoofdzakelijk oudere mannen en ook vrouwen. Er  waren trouwens ook bij de Russen vrouwen, die werkten. Met die Russen moesten  wij samenwerken. Dat waren sympathieke mensen. Ik herinner mij nog dat die  Russen onder elkaar wat onenigheid kregen toen een van hen mij uitlachte omdat  ik bad voor het eten. Het eten was de eerste paar dagen wel redelijk, maar daarna werd het alsmaar  slechter. Het was Nood en als avondeten enkel en alleen koolsoep. Het eten was  echt afschuwelijk.
Wij kregen voor het werk dat wij deden wat geld. Dat gaven wij in het weekend  vaak uit. We waren namelijk niet verplicht in het "Lager" te blijven. Na het  werk mocht je het kamp verlaten. Als je je maar meldde wanneer je wegging en  terugkwam, was alles in orde. In een klein hotelletje genaamd 'In de Stademan'  in de buurt van het kamp, kon je in het weekend heerlijk eten. Ik herinner mij  nog heel goed een heerlijk bord eten met rode kool en aardappels en vlees.
Gelukkig kregen we zo af en toe een pakketje van thuis opgestuurd. Dat was soms  wel één keer per maand. Daarin zat dan meel, boter en jam. Van dat meel kon je  bij de bakker in het dorp je eigen brood laten bakken. Niet iedereen kreeg een  pakketje. De een kreeg het ook veel eerder dan de ander. Met elkaar spraken we  dan ook af, dat wie het eerst het pakketje kreeg, dat verdeelde. Dat is altijd  zo gebleven.
De Russen waren helaas niet zo vrij als wij. Zij mochten het kamp niet uit en  kregen nog slechter te eten. Ik meen dat de reden hiervoor was, dat zij  krijgsgevangenen waren. Maar zeker weten doe ik dat niet.
Die voedselpakketten moest je overigens zelf afhalen op het station. Ik weet nog  dat er een bericht kwam, dat er weer een pakje voor ons was. Vreemd eigenlijk,  want nog maar kort geleden hadden wij al een zending ontvangen. Maar goed, wij  naar het station. Daar bleek het een voedselpakket voor een Duitse soldaat te  zijn, want er stond op: Liebe Heinrich. Ik weet dat het niet goed was, maar wij  hebben met elkaar dat luxe pakket heerlijk opgemaakt. Er zaten o.a. zalige  bonbons in.
Soms mocht je met verlof naar huis. Dat verlof duurde maar kort: drie dagen. In  1943 was dat twee of drie keer per jaar. Ik kwam voor het eerst aan de beurt in  januari 1944. Eigenlijk was ik heel niet in orde. Ik had altijd al last van mijn  maag, maar door het slechte eten was het nog erger geworden. Ik wilde mij echter  niet ziek melden, omdat ik bang was dat dan mijn verlof zou worden ingetrokken.  Na 7 maanden mocht ik dus voor drie dagen naar huis.
Ik weet nog dat de treinen in Nederland barstens vol zaten. Er was natuurlijk  enkel openbaar vervoer. Toen ik thuis kwam, hebben mijn ouders mij direct naar  dokter van der Hooft gestuurd. Ik was ondervoed en de dokter adviseerde mij in  de ziektewet te gaan en niet terug te gaan naar Duitsland. Heel wat papieren  moesten toen worden ingevuld. Want als je weg bleef, kon dat gevolgen hebben  voor de andere Nederlandse jongens op de fabriek. Als ik zonder goede reden niet  zou terugkomen, zou het verlof van hen worden ingetrokken. Ze lieten ons  namelijk niet tegelijk met verlof gaan. Ik heb dat ziekteverlof tot 11 april  1944 kunnen rekken. Toen moest ik eigenlijk terug naar Duitsland. Je snapt dat  ik nu wel heel anders dacht over werken in Duitsland dan in juni 1943. Ik had  ook al vernomen dat er niemand meer met verlof werd gestuurd. Er waren te weinig  arbeiders en de situatie in de oorlog veranderde met de dag. Ik ben toen naar  onderduikadressen gaan zoeken. Zo kon ik alle avonden slapen bij van Bommel, de  smid. Het is mij gelukt tot de bevrijding uit handen van de Duitsers te blijven.  En daar ben ik iedereen, die mij toen geholpen heeft, nu nog dankbaar voor."


Onderduiken in je eigen dorp Beesd
Door: H.J. van Buuren

Johan van Beest heeft zeven maanden in Duitsland gewerkt en is toen  na zijn verlof niet meer naar de fabriek in Duitsland teruggekeerd. Hij is toen  ondergedoken bij vrienden en familie in Beesd. Zo verging het ook vele anderen.  Een van hen was Henk van Buuren. Henk was bij het uitbreken van de oorlog 18  jaar oud en werd in 1943 opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Nu waren er  verschillende manieren om daar onderuit te komen. Je kon via het arbeidsbureau  in Tiel of Nijmegen verschillende vrijstellingsbrieven krijgen. Je moest dan  aantonen dat je thuis in het bedrijf onmisbaar was of dat het werk dat je deed  van groot belang was. Henk van Buuren werkte op een boerderij bij zijn  grootouders in de Middenstraat in Beesd. Het lukte hem om steeds maar weer 'een  ausweis' (een document waarop stond, dat je vrijstelling had om niet in  Duitsland te gaan werken) te versieren. Dat lukte tot 20 maart 1944. Toen kreeg  hij bericht dat hij moest vertrekken naar Duitsland. Hij kreeg allerlei papieren  en het bekende blauwe paspoort. Via Nijmegen zou er naar Essen gegaan worden. De  leeftijdsgenoten van Henk, die regelmatig samen naar de keuring voor de  Arbeitseinsatz waren geweest, hadden al afgesproken dat ze niet naar Duitsland  zouden gaan. Ze zouden met elkaar gaan onderduiken.
Nu betekende dat onderduiken niet dat je de gehele dag in een soort kelder zat:  "Oh nee, ik werkte gewoon alle dagen op de boerderij van mijn grootouders, maar  zo af en toe kregen wij bericht dat er Duitsers onderweg waren om ons op te  zoeken: Een soort razzia. Je moest dan zo snel mogelijk een veilig heenkomen  zoeken." En Henk vertelt verder: "Eens op een zaterdag was het ook zover dat we  te horen kregen dat er Duitsers onderweg waren. Met nog acht mensen waren wij  onderweg om uit te wijken naar Rumpt. In de Veersteeg aangekomen besloten wij  onderdak te zoeken in het lijkenhuisje op het kerkhof. Zittend en liggend op de  draagbaar werd daar de gehele avond doorgebracht. Het was buiten zeer slecht  weer. Storm en regen. Wij zaten gelukkig droog, maar het was wel erg koud. Laat  in de avond dorsten we pas weer te voorschijn te komen. Ik herinner mij nog dat  we om beurten in het donker de Veersteeg over renden.
Een andere keer was het weer onveilig. Dat was op een zondag. Ik verdween tegen  de avond in mijn eentje en ging de grote schuur in bij het Hoog Huis. Daar waren  toen nog veestallen. Ik heb daar best lekker geslapen. Wel weet ik dat de ratten  overal en nergens om mij heen kropen. 's Morgens in alle vroegte kwam de knecht  de schuur binnen. Het was Peter Piek. Hij schrok zich een hoedje van mij.  Blijkbaar was de kust nog niet veilig, want ik werd door een broer van mijn  vader opgehaald om een andere plek te zoeken waar ik verder ondergedoken bleef.  Nu kwam ik terecht in een kippenschuur, midden in een weiland in de Ridderslag.  Daar zat ik dus weer alleen. En dat is heel wat enger dan met elkaar, zoals in  het lijkenhuisje aan de Veersteeg.
Na een uurtje zag ik vanaf de Barrebrugge nog iemand mijn schuilplaats naderen.  Ik was ontzettend bang, want ik wist echt niet wie dat was. Een Duitser? Toen  hij dichterbij kwam zag ik door een spleet dat het René Seij was. Dat was een  onderduiker uit Zeeland, die hier later ook in Beesd gebleven is. Voor het  trouwens negen uur was, zaten wij met vijf man bij elkaar. De meesten waren  klasgenoten van mij. Later kwam een jongere broer van een van ons wat brood  brengen. We vroegen hen ook een spel kaarten te brengen en wat tabak. We hebben  toen de dag volgemaakt met kaarten. 's Avonds keerden wij gelukkig weer  huiswaarts."
En zo lukte het Henk en vele andere jonge mannen in Beesd om niet naar Duitsland  te gaan.

Een Ausweis van J. Bertels uit Beesd. Hiermee kon je aantonen dat je noodzakelijk was in een  bepaald bedrijf en dat je dus niet ingezet kon worden voor de Arbeitseinsatz.


 
Twee jaar weg van huis
Door: B. Krielen

Een andere Beesdenaar die ook naar Duitsland moest, was Bertus Krielen. Samen  met Johan van Beest en nog enkele andere leeftijdgenoten uit Beesd vertrokken  zij op 9 juni 1943 met de trein naar Duitsland. Zij gingen naar het plaatsje  Schwerte aan de Ruhr. Deze plaats ligt in het Ruhrgebied bij Dortmund. Bertus  heeft tot de overgave van de Duitse troepen in Schwerte-Ost gezeten. Bijna twee  jaar dus.

Het toenmalige station Schwerte-Ost ( foto A. Huisman uit Assen)

Bertus was 24 jaar en rozenkweker van beroep. In de fabriek te Schwerte moest  hij meehelpen om kapotgeschoten locomotieven weer rijdend te krijgen. Hij stond  op de afdeling waar de ketel van de locomotief gerepareerd moest worden. Bij een  luchtaanval was zo'n ketel vaak doorboord. Overal zaten gaten in. Van  rozenkweker werd hij in korte tijd met harde hand 'omgeschoold' tot ketelsmid.  Het was zeer hard werken onder zware omstandigheden. Elf uur per dag en dat zes  dagen per week.
"In de barak waarin we sliepen, was het een kale boel. Een strozak was alles wat  we hadden. Drie of vier keer per jaar mochten we het stro verversen. In het  laatste oorlogsjaar werd het nog nauwelijks ververst. Toen was alles een grote  vieze boel. Zeep was er toen ook niet meer. Na het werk rende je zo snel  mogelijk naar een soort douche. Je had dan in ieder geval nog een beetje warm  water. Dan werd je tenminste nog een beetje schoon. Je kleding was helemaal  niets. In het begin toen Johan er nog was, kreeg je af en toe nog wel eens een  nieuwe overall of ondergoed. Dat was er in 1944 niet meer bij. Ondergoed had ik  trouwens de laatste maanden niet eens. Je had een overall en dat was alles. Je  voelde je dan ook ontzettend smerig. Het wemelde ook van het ongedierte in onze  barak. De strobedden werden op het laatst van viezigheid weggedaan. Ikzelf zat  ook onder de luizen. We werden dan bespoten met D .D.T. De kamer zag dan wit van  het stuiven van de witte poeder. De luizen gingen er in ieder geval dood van. De  laatste maanden moesten we van de Duitsers steeds harder werken. Steeds meer  treinen werden door de geallieerden beschoten. We konden het werk gewoon niet  aan. En die Duitsers maar schreeuwen. De een na de ander werd dan ook ziek.  Vooral T.B.C (tuberculose) kwam voor. Er was een speciale barak voor de zieken.  In de laatste maanden waren er iedere dag wel een aantal arbeiders die hieraan  bezweken. Maar dat was niet het enige. De fabrieken in het Ruhrgebied werden  bijna dagelijks gebombardeerd. Wonder boven wonder werd onze fabriek gespaard,  maar het stadje Schwerte werd plat gebombardeerd. Wij moesten dan van de  Duitsers meehelpen bij het puin ruimen en het zoeken naar gesneuvelden. Dat was  iets verschrikkelijks.
In april hadden de Amerikanen het Ruhrgebied omsingeld en waren een aantal  steden al door het 9e Amerikaanse leger veroverd. De Duitsers vluchtten massaal.  Toen brak er een verschrikkelijke tijd aan. De directeur van onze fabriek had  zich op 13 april 1945 aan de Amerikanen overgegeven. De Amerikanen rukten verder  op en lieten de fabriek voor wat hij was. Kees Salari en Arie Kroeze uit Beesd  zijn toen gevlucht en waren al snel in Holland terug. Ons lukte dat niet. Wij  moesten op de fabriek blijven en dat was verschrikkelijk. Dat klinkt gek, als je  net bevrijd bent, maar op de fabriek was totaal geen orde meer. De Duitsers  waren weg. Niemand was dus meer de baas. Twee jaar lang hadden de Duitsers de  dienst uitgemaakt en ons tot de gekste dingen gekregen. Voor een beetje eten  hadden sommigen hun beste kameraden verraden. Omdat je honger had, pikte je het  kleine beetje eten van je compagnon. Om in een goed blaadje bij de Duitsers te  komen, was je bereid tot veel. Want je wilde toch blijven leven. Vooral bij de  Russische arbeiders was dat zo. Toen de bevrijding er was, wilden velen zich  wreken op hun medearbeiders. Waartoe mensen dan in staat zijn, dat houd je niet  voor mogelijk. Men ging elkaar en dan vooral 's nachts te lijf met van alles en  nog wat. Zoiets hoop ik nooit meer mee te maken. Gelukkig waren wij Nederlanders  sympathieker voor elkaar.
Via allerlei doorvoerkampen lukte het ons om via Enschede en Arnhem in Den Bosch  te komen. Met 20 man zijn we toen in een bestelauto naar de pont van Hedel  gegaan. Inmiddels was het al half juni. In die drie maanden na de bevrijding heb  ik natuurlijk wel goed kunnen eten. Alles wat maar eetbaar was, at ik op. Ik  geloof wel dat ik mag zeggen dat ik toen niet gegeten heb, maar gevreten. Bij  Hedel is het mij en Cornelis van Ballegooy en Wim de Jong uit Rhenoy gelukt om  met een vrachtauto van de soldaten van de Prinses Irene Brigade mee te gaan. Zij  brachten ons naar huis. Je snapt, dat dat een onvergetelijk welkom was. Arie  Kroeze en Kees Salari die al in april thuis waren, konden wel zeggen, dat wij  toen nog leefden, maar men wist niet zeker, of wij  nog leefden. In de  maand april en mei is immers nog zeer veel gebombardeerd. In Rhenoy had men dan  ook op de thuiskomst van Wim totaal niet gerekend, maar gelukkig waren wij er  wel. Een vreselijke tijd was voorbij. Ik hoop zo iets nooit meer mee te maken."

Drie  Beesdenaren gefotografeerd in 1943 in de plaats Schwerte aan de Ruilt. in  Duitsland. V.l.n.r.: Johan van Beest, Cornelis van Ballegooy en Arie Kroeze.


Een verschrikkelijke herinnering
Door: D. v.d. Dungen

Een zwager van Bertus Krielen is Jan van den Dungen. Jan was bij het  uitbreken van de oorlog 19 jaar en woonde in Amsterdam. Nu woont de Hr. van den  Dungen in Beesd. Hij woont aan de Groenzoom, dicht bij andere familie. Jan van  den Dungen ging net als Bertus in juni 1943 naar Duitsland. Eigenlijk was dat  niet de bedoeling. De bedoeling was via een list te ontsnappen en onder te  duiken. Jan was een jongen uit een groot gezin. Ook hij had bericht van de  Duitsers gekregen om zich te melden voor de Arbeitseinsatz. Als hij zich niet  meldde, bestond de kans, dat zijn ouders werden opgepakt. Dat wilde natuurlijk  niemand, dus bedacht Jan een plan om op een bepaald station uit de trein te  springen en met een andere trein weer terug te gaan. Blijkbaar hadden meerdere  jongemannen dit al eerder gedaan, want de Duitsers stonden bij iedere  deuropening, als de trein bij een station kwam. Vluchten lukte dus niet. En zo  belandde Jan via Bentheim in Berlijn. Daar werkte hij op de fabriek van het  grote concern AEG.
"Het was een ongelofelijk grote fabriek. Er werkten vele duizenden mensen. Ik  werkte op de fabriek, die gloeilampen maakte. Ik was eigenlijk tuinman, maar nu  moest ik opeens met wolfram werken en glaslampen blazen. Ik had een machine waar  het zeer heet bij was. Om daar uren achter te zitten was iets verschrikkelijks.  Op een keer was ik zo moe, dat ik met mijn hoofd even rustte op de voorkant van  de stalen machine. Een Duitser heeft toen met een grote voorhamer een  ongelofelijke klap op het ijzer van de machine gegeven. Die dreun, die er toen  door mijn hoofd ging, vergeet ik nooit meer.'
In de fabriek werkten dwangarbeiders uit allerlei landen. Het ergste waren de  bombardementen. Bijna iedere dag was er wel luchtalarm. Vooral 's nachts was dat  het geval. Je deed soms geen oog dicht. Maar de volgende dag moest je toch weer  fit zijn. En als je niet goed werkte, werd je door die Duitsers op een  verschrikkelijke manier behandeld. En het werd als maar erger. Je was je leven  totaal niet zeker. Iedere dag gebeurde er wel iets verschrikkelijks. Op het  laatst reageerde je daar niet meer op. We raakten er aan gewend dat op nog geen  honderd meter afstand een barak door een bom werd platgegooid. Dat medearbeiders  daarbij om het leven kwamen, deed je op het laatst niets meer. Vandaag waren zij  het en morgen misschien wij. En zo bleef het al die maanden: Het was jij of ik.
Op 23 april 1944 werden we door de Russen bevrijd, maar denk nu niet dat alle  angst en problemen voorbij waren. Toen begon wederom een verschrikkelijke tijd.  Niemand vertrouwde elkaar nog. Je wist niet wie iemand was. Er waren zoveel  nationaliteiten. Iedereen kon zich verkleden als een geallieerde. Vaak verstond  je elkaar niet. Er waren immers Russen en Polen en Duitsers en Fransen en  Hollanders. Bijna had ik de oorlog niet overleefd, toen ik door een Rus werd  aangehouden. Hij dacht dat ik een gevluchte Duitser was. Dankzij een schreeuw  van een Russische compagnon werd ik gered en schoot men mij niet dood. Zo heb ik  in een paar maanden tijd vier maal oog in oog gestaan met de dood. Je werd in  die chaos overal heen gestuurd en je moest maar zien hoe je overleefde. Ik heb  toen gezien hoe mensen in beesten kunnen veranderen. Het was werkelijk  verschrikkelijk. Een mensenleven betekende in die dagen helemaal niets. In die  maanden heeft mijn geloof mij nog enigszins op de been gehouden. Maar ik heb  menigmaal in die tijd gedacht: "Bestaat er eigenlijk wel een God?"
Uiteindelijk is het mij gelukt aflopende en met behulp van de trein hij de Elbe  aangekomen. In een goederenwagon ben ik toen naar Holland gereden. Wij reden de  ene kant op en we zagen langs de spoorlijn de vele Duitse gewonde soldaten  terugkeren. Het was in ieder geval heerlijk om weer thuis te zijn."
 
Bron: De oorlogsjaren 1940-1945 in Beesd
Terug naar de inhoud