Hr. J. van Wamel - Oorlogsslachtoffers uit Betuwe-West

Oorlogsslachtoffers uit gemeenten Buren, Culemborg en West Betuwe
Oorlogsslachtoffers West- Betuwe
Ga naar de inhoud

Hr. J. van Wamel

Gemeente Buren > Burgerslachtoffers > Ommeren
Achternaam: Wamel
Tussenvoegsels: van
Voornamen: Jan
Voorletters: J
Beroep:
Geboorteplaats: Ommeren
Geboortedatum: 28-08-1928
Overlijdensplaats: Ermelo
Overlijdensdatum: 10-01-1945
Begraafplaats: op terrein 's Heerenloo, vermoedelijk geruimd
Categorie volgens OGS: slachtoffer van de oorlog

Foto van familie Van Wamel rond 1948 met boven v.l.n.r.:  Warend, zuster van vader, vader Bernardus, moeder Wilhemina, twee onbekenden. Onder Gerrie, vriendinnetje, Willy, Nars, Marietje en vriendinnetje

De ouders van Jan waren timmerman Bernardus van Wamel en Wilhelmina Ton. Ze kregen op de
Ommerenveldseweg 86 in Ommeren de volgende kinderen:
  • Gerritje (1926-1926)
  • Jan (1928-1945)
  • Warend (1932- Tiel 2015), getrouwd met Maria Judith van Lith
  • Gerrie (*1935), getrouwd met Van Tuil
  • Willy (*1941), Johan van de Berg
  • Marietje "Miek" (1942-1997), Leen de Heus
  • Bernardus "Narsje" (*1945), getrouwd met Nellie Seijda
  • Greetje (1950), getrouwd met Otto Spies

Jan op 2-jarige leeftijd (Bron: G. van Tuil)

Jan kreeg zeven maanden na zijn geboorte de stuipen. Dat zijn hevige, onwillekeurige spiersamentrekkingen, ook wel neonatale epileptische aanvallen genoemd. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door onvoldoende zuurstoftoevoer naar de hersenen. Een hersenbloeding of hersenvliesontsteking kan daarvan de oorzaak zijn. Jan heeft er zijn eerste levenjaren en ook daarna veel gehad. De hersenbeschadiging die hij daardoor heeft opgelopen, was er de oorzaak van dat hij niet kon praten en nauwelijks zelfstandig kon eten. Ook was niet hij niet zindelijk en dat was, in de tijd dat er geen luiers en douche waren, echt een probleem voor zijn ouders.

De laatst bekende foto van Jan uit ong.1940 (Bron: G. van Tuil)

Toen Jan ongeveer 13 jaar was, werd hij opgenomen in een instelling voor kinderen met een verstandelijke beperking op het landgoed 's Heeren Loo in Ermelo. Dit tehuis ging in 1907 van start onder de naam Groot Emaüs en verleende hulp aan jongeren met een lichte verstandelijke beperking. In 1911 werd te Ermelo een instelling voor meisjes geopend Lozenoord, dat in 1934 met Groot Emaüs zou fuseren tot 's Heeren Loo-Lozenoord. De heer W.F.H. van der Wart was lange tijd directeur van Groot Emaüs tot met zijn aftreden in 1946. Men gaf de zorg vorm naar de inzichten van die tijd: de cliënten werden opgenomen in grote internaten, die ver van de bewoonde wereld gebouwd werden in de heilzaam geachte bos- of zeelucht.

Over de situatie in deze instelling tijdens WOII is weinig bekend. In 1942 werd de Willem van den Bergh Stichting in Noordwijk ontruimd. Dit vanwege mogelijke beschietingen vanaf de duinen. Directeur Jüch werd gearresteerd door de Sicherheitspolizei en overleed in een concentratiekamp. Zo'n 275 bewoners moesten naar huis. De overige bewoners gingen naar het overvolle 's Heeren Loo Lozenoord in Ermelo. Op 2 december 1942 arriveerde de eerste trein. Op 7 en 11 december volgden nog twee transporten.

Op de avond van 9 april 1943 voltrok zich in 's Heeren Loo nog een drama toen joodse kinderen van de instelling per bus naar Kamp Westerbork werden gebracht. Van daaruit gingen ze per trein naar Sobibor en zijn daar direct na aankomst omgebracht.
De ouders en broers en zussen brachten geregeld per trein een bezoek aan Jan in Ermelo. Tijdens de winter van 1944-1945 was dat echter niet mogelijk. Een maand na de bevrijding kregen ze van het Rode Kruis bericht dat Jan al op 10 januari 1945 "na een korte ongesteldheid' was overleden en twee dagen later was begraven op het kerkhof van de Stichting. Nog diezelfde week brachten de ouders een bezoek aan het graf van hun zoon. De directeur van de Stichting begeleidde hen daarbij. Toen de ouders vroegen wat de doodsoorzaak was, antwoordde hij: "Honger en kou."
Gerrie bij het graf van Jan. Ouders en zus op de achtergrond. (Bron: G. van Tuil)


In psychiatrische inrichtingen stierven tijdens WOII in Nederland opvallend veel patiënten. De cijfers zijn ernstig: tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn in Nederland (voor zover bekend) bijna 7500 psychiatrische patiënten méér gestorven dan in de zes jaren voorafgaand aan de oorlog – nog los van de circa 1500 gedeporteerde Joodse patiënten.
Over de massale moord op Joodse psychiatrische patiënten in Nederland, zoals die in Het Apeldoornsche Bosch, is al veel bekend. Volgens de nazi-ideologie was er in de samenleving niet alleen geen plaats voor Joden, Roma, Sinti en homoseksuelen, maar ook niet voor chronische psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking. Zorg voor fysiek zieken was in de ogen van de nazi’s gepast mits ze nog beter konden worden, maar patiënten met chronisch geestelijk lijden achtten zij ‘nutteloze eters’.
In de Willem Arntsz Hoeve, een grote psychiatrische inrichting in Den Dolder bij Zeist, stierven tijdens de oorlog veel meer patiënten dan in de jaren daarvoor. En dat niet alleen: ook was de sterfte er een stuk hoger dan elders in dezelfde regio.
Onderzoekers Cecile aan de Stegge (opgeleid als psychiatrisch verpleegkundige en gepromoveerd op historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de ggz-verpleegkunde) en Marco Gietema wisten te achterhalen dat de WA Hoeve al vanaf het begin van de oorlog twintigduizend kilo minder brood kreeg toegewezen dan in 1939. Tussen mei 1940 en januari 1941 nam het gemiddelde gewicht van vrouwelijke en mannelijke patiënten met respectievelijk 4,3 en 5,6 kilo af.

In de Hongerwinter stierf er 29% van de patiënten. Dat lag niet alleen aan langdurige kou en voedselschaarste als gevolg van de spoorwegstaking. Hoe valt dit dan te verklaren? Aan de Stegge en Gietema laten in hun boek Vergeten slachtoffers zien hoe in 1943 de vervanging van oude regenten door nationaalsocialistische bestuurders en ‘geneesheren’ bij de Willem Arntsz Hoeve tot mensonterende verwaarlozing van alle patiënten leidde. Al snel ontstaat er een tekort aan voedsel, schoon water en zeep. Zo ondernam de nieuwe leiding ook niets niets toen de instelling overbevolkt raakte na de komst van 800 patiënten uit inrichtingen in de kuststreek, die moesten wijken voor de Duitse Atlantikwall. In éen van de paviljoens zaten negentig vrouwen bij elkaar geprpot, ondervoed en ongewassen. Ziekten verspreidden zich snel. Patiënten, gehecht aan orde en regelmaat, raakten met zoveel nieuwkomers de kluts kwijt. Dit alles had tot gevolg dat de patiënten kou leden en daardoor te vaak in bed bleven liggen. De Hongerwinter vormde voor de patiënten de genadeklap na een langdurige lijdensweg. Per dag stierven er meerdere patiënten. Personeel kon het niet meer aan en stalen uit lijfsbehoud ook het voedsel uit de instelling.

Psychiatrische patiënten werden door zowel Duitse als Nederlandse nationaalsocialisten collectief beschouwd als minderwaardig – dat lot was niet alleen Joodse patiënten beschoren. Van onvoldoende voedselvoorziening tot het weghalen van kachels: het trof alle patiënten. En voor de helderheid: niet omdat de instelling niet anders kon. De instelling was rijk en beschikte, ook tijdens de oorlogsjaren, over meer dan voldoende voedsel en brandstof. Het was kortom een doelbewuste keuze.

'Wie het onderzoek van Aan de Stegge en Gietema leest, vraagt zich af hoe het mogelijk is dat dit alles nu pas bekend wordt. De meest voor de hand liggende verklaring is dat de behandeling van psychiatrische patiënten plaatsvond buiten het zicht van de maatschappij, gereguleerd door zelfgemaakte richtlijnen. De inrichtingen bevonden zich in de jaren veertig nog grotendeels buiten de steden, achter hekken, in oude landhuizen of buitenplaatsen. Op de meeste plekken zaten de patiënten het leeuwendeel van de tijd achter slot en grendel. Familieleden werden spaarzaam op de hoogte gehouden van de behandeling en de voortgang van hun naasten. Directie en bestuur van instellingen stonden op gepaste afstand van verpleging, bewoners en bezoekers.
Een tweede verklaring voor de stilte is dat dit onderwerp na de oorlog kortweg werd afgedaan. Alle sterfte werd eenvoudig geweten aan de Hongerwinter en de Spoorwegstaking, en daarmee was het verhaal klaar.' (Dienke Hondius op www.tweedewereldoorlog.nl)

De webmaster vermoedt dat de hierboven gememoreerde ramp zich in veel meer psychiatrische instellingen heeft afgespeeld en heeft daarom half december 2018 contact gezocht met 's Heerenloo in Ermelo en aan hen gevraagd of er nog een dossier van Jan is en of zijn graf nog bestaat. Bovendien wil hij graag meer info over de situatie tijdens de Hongerwinter in de instelling. Helaas nooit een reactie gekregen.
Terug naar de inhoud