LIENDEN IN DE BRANDING.
				Van onzen medewerker P. Franke.
				
				
				Tot de Septemberdagen van 1944 heeft de gemeente Lienden betrekkelijk weinig 
				geleden van de Duitsche overheersching. Een paar onbeteekenende N.S.B.-ers 
				maakten het de bevolking niet lastig en de eenige Duitscher, die soms per motor 
				door de gemeente kwam snellen, gedroeg zich al weinig angstaanjagend. Wel hadden 
				een drietal inwoners eenige maanden gijzeling moeten ondergaan in het 
				Brabantsche, omdat op een vroegen morgen het kerkhofhek versierd was geweest met 
				het bekende opschrift „Nur fiir die Wehrmacht", wel was de eerste lichting 
				slavenarbeiders in Duitschland gaan werken, maar nadien trapte daar niemand meer 
				in. .. . en toch kende de gemeente geen razia's, geklap van soldatenlaarzen en 
				wat dies meer zij.
				De bevolking had geprofiteerd van de veranderde tijden. Hypotheken waren 
				afgelost en de voorheen ledige portefeuilles niet onbelangrijk in omvang 
				toegenomen.
				Illegale werkers? Zeer zeker, maar weinig georganiseerd. Er viel niets te 
				spioneeren en niets te saboteeren. Wel waren omstreeks Juli 1944 de stille 
				werkers bij elkaar gekomen en vereenigden zij zich onder de K.P. en werd  
				„Van Buren" als algemeen leider erkend. Het reeds ontvangen organisatieschema 
				werd uitgewerkt en later op last gewijzigd.
				De algemeene geest in het dorp was goed. Van klein tot groot wist ieder, dat een 
				Duitscher een „Rotmof" was, en dat deze zijn ondergang tegemoet ging.
				
				17 September 1944.
				Het popelde een ieder, toen het luchtlandingsleger der geallieerden duidelijk 
				zichtbaar neerdaalde op de Veluwe. Hoe verheugden we ons, dat zoo weinig 
				toestellen neergeschoten werden. Hoe terneergeslagen waren we, toen we zagen, 
				dat de tweede landing een mislukking werd. Veel toestellen werden neergeschoten 
				voor ze de Veluwe bereikt hadden en vielen de Boven-Betuwe.
				De bloeiende Betuwe zou veranderen in een „Bloedende Betuwe".
				
				22 September kwamen de eerste Duitschers in onze gemeente. De Burgemeester 
				„dook onder" en de waarnemende burgemeester nestelde zich. in zijn stoel, om te 
				ervaren, dat het met groote heeren slecht kersen eten is, vooral als het 
				Germaansche Heeren zijn. Het waren goed gediciplineerde troepen, die hier 
				gelegerd werden, zoodat de bevolking aanvankelijk weinig last van het 
				„Herrenvolk" had. Dit veranderde, toen de troepen versterkt werden met de resten 
				van het uit Brabant vluchtende leger.
				
				Op 5 en 6 October 1944 waagden de Duitschers een door tanks gesteunden aanval op 
				de zich in de Boven-Betuwe bevindende geallieerde troepen. Voor dien waren de 
				dorpen Opheusden, Kesteren, Ochten en IJzendoorn geëvacueerd. Onvermoeid heeft 
				de bevolking van Lienden geholpen bij die verhuizing. Hoewel zulks niet mocht, 
				bleven veel inwodners uit Opheusden en Kersteren reeds in Lienden achter, hoewel 
				de reis voort gezet moest worden naar de gemeente Maurik. Ik kan geen woorden 
				vinden, om de ellende van zulk een volksverhuizing te beschrijven. Het was niet 
				met droge oogen aan te zien. In een eindelooze rij, in stroomenden regen rolden 
				wagens en karren, beladen met het allernoodzakelijkste langs ons heen, zeulen 
				vrouwen en kinderen met kinderwagens, handkarren en allerlei geïmproviseerde 
				voertuigen, hun vaak havelooze bezittingen langs den weg. Weinig konden we 
				vermoeden, dat de pen al gereed lag om het evacuatie-bevel voor Lienden te 
				schrijven.
				
				Op 5 en 6 October stormden de Duitsche soldaten vol verwachting in. 
				Oostelijke richting, om het. geallieerd front „op te rollen". In Opheusden werd 
				slag geleverd en met bebloede koppen en groote verliezen aan menschen en 
				materiaal en tanks werden de Duitschers terug geworpen, zonder dat ze een 
				Engelschman gezien hadden.
				De meeste troepen werden verplaatst en het liet zich aanzien, dat de 
				stellingoorlog ingeleid werd. Nog in diezelfde week werden kleine troepen 
				arbeiders gevorderd voor arbeid in stellingen en op Zondag 8 October  
				eischte de militaire commandant van den burgemeester eenige honderden arbeiders 
				voor graafwerk in de gemeente Kesteren..
				Dit werd den waarnemenden burgemeester te machtig, en ook hij "dook onder". Toen 
				was er geen burgerlijk gezag meer, maar de militaire bevelhebber herinnerde zich 
				nog zoo iets van een „gemeenteraad". Deze werd „sofort" opgetrommeld en voor 
				dezelfde eisch geplaatst. Gelukkig weigerde de Raad te voldoen aan het verzoek 
				(?)van den commandant. Deze liet toen liet dorp Lienden afzetten en gelastte de 
				vangst van alle mannen tusschen de 16 en 57 jaar. De geweldige razzia door de 
				Wehrmacht duurde twee maal 24 uur en leverde slechts 200 gevangenen op.
				Ook de gemeentesecretaris, een gemeenteambtenaar en de gemeentebode waren 
				onwetend in de fuik geloopen. De jacht werd voortgezet in omliggende dorpen en 
				in totaal werden 600 mannen gegrepen. Ze moesten graven in de stellingen 
				tusschen Opheusden, Kesteren en Ochten, onder artillerievuur en bombardementen.
				Des nachts werden ze in de omgeving onder gebracht. Zou de commandant dan toch 
				gewonnen hebben? Dan kende hij de jongens uit Lienden niet. Eer er een week 
				verloopen was, hadden die allang kans gezien te ontvluchten. Ze doken onder, 
				nadat ze eerst verteld hadden, waar de Duitsche stellingen lagen. Een goede 
				kaart met aanteekeningen van de verdedigingswerken ging via Rhenen en Wageningen 
				naar de geallieerden en binnen 24 uur was de Engelsche artillerie prachtig 
				ingeschoten.
				Geen wonder, dat de gemeente Lienden op 17 October het evacuatiebevel kreeg. Als 
				"de moffen" geen nut van ons hadden, konden ze ons beter missen: Ruim 5000 
				menschen werden onder de meest ongunstige weeromstandigheden van huis en hof 
				verjaagd tot bewesten de lijn Tiel, Eck en Wiel. De Duitsche Feldgendarmerie 
				werd ingeschakeld om het bevel kracht bij te zetten en de gemeente Maurik werd 
				voor het feit geplaatst, al die menschen voeding en onderdak te verstrekken. 
				Gelukkig gingen nog velen naar Zoelen.
				Hoe moeilijk het viel een onderdak te vinden, moge blijken uit het volgende: In 
				een landbouwschuur van een oude boerderij in Eck en Wiel vonden 98 menschen een 
				onderdak en zelfs de steenkolenschuren in Maurik waren tjokvol. Hoe de N.S.B. 
				burgemeester uit Maurik ook dreigde en raasde, de menschen weigerden verder te 
				trekken. Ze bleven waar ze waren, bestormden het distributiekantoor en 
				verdrongen zich bij het gemeentehuis om kleeding, voeding, branstof etc. Zo kon 
				het niet blijven.
				
				Inmiddels was de gemeentesecretaris van Lienden weer boven water gekomen. met 
				zijn ambtenaren installeerde hij zich op het gemeentehuis in Maurik om den 
				burgerlijke stand voor Lienden bij te houden. Toen hij zag dat de burgemeester 
				van Maurik verklaringen afgaf aan menschen, die door de evacuatie hun 
				persoonsbewijs verloren hadden, gelukte het hem alle onderduikers uit den 
				vreemde aan behoorlijk gestemplelde en geteekende verklaringen te helpen, 
				waardoor de mensen veilig waren voor het speiedend oog van de feldgendarmerie en 
				SD. 
				Daar de toestand in de gemeente Mantik onhoudbaar werd, zon de burgemeester op 
				middelen om er verbetering in te brengen, Na besprekingen met. den "Uberburgemeister" 
				Geldermalsen en militaire autoriteiten noodigde hij een drietal, ingezetenen uit 
				Lienden uit voor een onderhoud. Hierbij deelde hij mede, dat de bevolking van 
				Lienden naar haar haardsteden mocht terukeeren, indien daar een burgerlijk 
				bestuur ingesteld werd. Het gemeentehuis zou dan door de Duitschers ontruimd 
				worden.
				
				Aanlokkelijk was het voorstel niet. Terugkeeren wilde immers zeggen: toegeven 
				aan de eischen van den bezetter. De bevolking zelf dacht er echter anders over. 
				Nauwelijks waren geruchten doorgedrongen over een eventueele terugkeer, of men 
				reisde al terug naar de eigen woning.
				De bevolking was geslagen, murw gebeukt door de ellende. De Moffen verhinderden 
				de terugreis niet. Sporadisch werd iemand tegengehouden door de Feldgendarmerie.
				Toen werd een bespreking gehouden in het gemeentehuis te Lienden over instelling 
				van het burgerlijk gezag. De meest vooraanstaande personen uit de geheele 
				gemeente kwamen bij elkaar en moesten toen hooren, dat, indien geen burgerlijk 
				gezag ingevoerd werd, allen op staande voet weer weggejaagd zouden worden.
				Tenslotte kwam een compromis tot stand. De tweede wethouder zou waarnemend 
				burgemeester zijn, het gemeentepersoneel zou terugkomen en de burgers zegden hun 
				medewerking toe, voor zoover geen eischen gesteld werden in strijd met hun 
				geweten. Aan de eischen der bezetters zou voldaan worden, tenzij  het 
				eischen betrof onmiddellijk verband houdende met de verdedigingswerken.
				Personen, die geen inwoners van Lienden waren, mochten niet in de gemeente 
				toegelaten worden. De vijand vertelde nog steeds, dat de spionage geschiedde 
				door pers en van elders. 
				De burgemeester van Maurik werd ook belast met het burgemeesterschap van 
				Lienden. Hij zou zich met de burgerlijke zaken niet bemoeien. Alleen als er iets 
				met de Duitschers regelen viel, waar Lienden buiten wilde blijven, zou hij als  
				burgemeester optreden. 
				Zoo kwam op 20 November 1944 de bevolking weer in 'Lienden terug en gewillig 
				voldeed men aan de vorderingen der bezetters. "Wir brauchen" en "sofort" was 
				elken morgen het parool. Dan betrof het bespanningen, dan weer meisjes om 
				aardappelen te schillen, maar gelukkig geen graafwerk.
				Daarvoor hadden de razzia's in de groote steden menschen gelevend, die in 
				scholen waren ondergebracht. Die arme drommels waren blij dat de bevolking 
				teruggekeerd was. Ze waren ingedeeld bij de "Todt-organisatie" en werkten aan 
				stellingen in den omtrek. Slavenarbeid, maar ze presteerden dan ook zoo goed als 
				niets. Sabotage.
				Begin December werd de Rijndijk op verschillende plaatsen doorgestoken door de 
				„Moffen" om de Engelschen te dwingen de Betuwe te verlaten. Dit geschiedde 
				slechts ten deele. Het water hoopte zich op ten Oosten van den inundatiedijk 
				Kesteren—Ochten en de Duitschers konden met een geringe troepenmacht ons gebied 
				in handen houden.
				De bezetters hadden echter niet gerekend op de kracht van het water. De 
				waterkeering dreigde te bezwijken en toen deed de vijand een beroep op de 
				Liendensche bevolking. Vrijwillig meldden velen zich aan. Het ging hier immers 
				om eigen goed en leven. Al spoedig bemerkten ze, dat de toestand onhoudbaar was. 
				De Rotterdamsche dwangarbeiders werden in de omgeving van Tiel te werk gesteld 
				en op 5 December bezweek de inundatiedijk en het water stortte het lage 
				Lingegebied in, steeds Westwaarts tot den Kanaaldijk bij Rijswijk.
				De Moffen verlieten onze dorpen, bang voor natte voeten en wij moesten maar 
				zien, hoe we ons redden konden. De watersnoodcommissie liet zich niet zien, maar 
				ten gerneentehuize zat men niet stil. Velen meldden zich vrijwillig
				aan voor hulpverleening en met vereende krachten gelukte het, den toestand 
				meester te worden. Gelukkig zonder slachtoffers.
				
				Het voedsel- en brandstoffenprobleem gaf de meeste zorg. Een transport naar Tiel 
				(afstand 10 km.) duurde twee dagen en kon slechts geschieden onder politiegeleide 
				voor zien van deugdelijke "beschermingen".
				Het water overstroomde de aardappelkuilen en duizenden mudden appels dreven op 
				de wijde watervlakte rond. Veel ongedorscht koren ging verloren en meubelen 
				dreef als wrakhout in de verlaten woningen rond.
				Behalve voor hulpverleening stond alle arbeid stil.
				Ter secretarie werden verordeningen ontworpen en besluiten genomen. Ieder 
				gehoorzaamde en men bleef den toestand meester.
				12 December kwam een nieuw evacuatiebevel. Dit was zoo hard, dat -besloten werd 
				het niet ter kennis van de bevolking te brengen en te trachten door overleg met 
				de Duitsche instanties het besluit uitgesteld of ingetrokken te krijgen. Dit gelukte den N.S.B. burgemeester en een zucht van verlichting werd 
				geslaakt toen we weer mochten blijven. Nog steeds hoopten we, dat de Canadeezen 
				ons zouden verlossen, want de Duitschers konden alleen in Kesteren eenigen 
				tegenstand bieden. Wel kwamen de granaten uit de Betuwe en voornamelijk uit het 
				Land van Maas en Waal ons dorp teisteren, toen de vijand al lang weggetrokken 
				was.
				Gelukkig waren er weinig dooden te betreuren en vielen de beschadigingen mee.
				Op 15 December 1944 werd hier de eerste V1(vliegende bom) waargenomen en op 
				2e Kerstdag viel er één neer in het dorpje Ommeren. Gelukkig ook hierbij geen 
				dooden. Een nabijgelegen woning werd gekraakt en het aantal huizen, dat 
				beschadigd werd, was niet gering.
				Het water begon in den tijd ook te zakken. Omstreeks Nieuwjaar waren de wegen 
				weer droog en kwamen de Moffen ook weer terug. Opmerkelijk veel vreemdelingen 
				uit het Westen van Nederland kwamen hier om eten te halen en velen trachtten 
				door de linie te breken naar de Canadeezen. Menigeen werd gesnapt, een paar 
				dagen vastgehouden om te graven om dan weer los gelaten te worden. Dit begon de 
				bezetters te vervelen en op 6 Januari 1945 ving de uittocht uit Lienden opnieuw 
				aan. Weer evacueeren.
				De omstandigheden waren ten deele gunstiger dan in October 1944. De meeste 
				bewoners van het dorp Ingen mochten blijven en konden mede de inwoners uit 
				Lienden en Ommeren opnemen.
				
				Velen zochten hun oude adressen weer op in de gemeente Maurik.
				Het transportvraagstuk was nu echter veel moeilijker. Er waren zooveel paarden en 
				wagens gevorderd en verdwenen, dat het aantal sterk verminderd was. Wie nog een 
				goed paard had, of een behoorlijken wagen, durfde er niet mee langs den weg te 
				komen.
				Wel schortte de Ortscommandant de vordering op voor den duur van de verhuizing, 
				maar heel veel waarde kon men daar niet aan hechten.
				De echte landbouwwagens waren onvindbaar, gestolen of ondergedoken en het 
				transport had dan ook veel voeten in de aarde. Het ergst was echter, dat de 
				termijn tekort was om koren en veevoeder mede te nemen. Het meegenomen vee ging 
				een hongerwinter tegemoet.
				De voedselpositie voor de bevolking was ook allerminst rooskleurig, temeer daar 
				men niet wist hoelang het isolement zou duren.
				in Tiel lagen nog voorraden opgeslagen, maar verdere aanvulling mocht niet 
				verwacht worden. Niemand wist welke voorraden nog bij particulieren voorradig 
				waren. Geen waterleiding, geen electriciteit, geen benzine, geen olie voor tractoren of dorschmachines.
				Veel zieken. Diphterie. Volle noodziekenhuizen, artsen ondergedoken, behalve 
				één, die voor een bovenmenschelijke taak stond. Onvoldoende medicijnen. Gegronde 
				vrees voor epidemieën. Steeds nijpender werd de toestand.
				Vee moest worden af geslacht. 
				Houtcommissies namen oude vruchtboomen en rijen peppels werden geveld, deels 
				voor klompenfabricage, deels voor brandhout. Aardappelen waren niet meer 
				aanwezig. Een centrale keuken werd ingericht, waar soep of pap verstrekt werd 
				ter vervanging van aardappelen.
				De aanwezigheid van een hoofdambtenaar van den Provincialen Voedselcommissaris 
				maakte het mogelijk zelfstandige regelingen te treffen.
				Dank zij de medewerking van velen liep de zaak, tot weer het water kwam 
				opzetten. Het water, nog hooger dan te voren.
				Daar ook velen uit Tiel, na hun gedwongen evacuatie vanuit deze stad zich in de 
				gemeente Lienden gevestigd hadden, al dan niet met toestemming van den 
				burgemeester, kon het niet anders dan dat het stijgende water onmogelijke 
				woningtoestanden veroorzaakte. En dat in de maand Februari!
				Gelukkig was het weer voor den tijd van het jaar zacht.
				
				Een hele vloot van zonderlinge vaartuigen verscheen op de binnenzee, wat eens de 
				vruchtbare Betuwe was. Onze linnenkasten waren omgebouwd tot roeiboten. Logge 
				gierbakken werden in punters omgetoverd. Lijndiensten met moderne rubberbooten 
				werden ingesteld. Maar de Mof verdween!
				We voelden ons in alle ellende weer vrij. Het steeds weer ineen schrompelende 
				dorpsplein zag zich in den namiddag herschapen in een "jachthaven", waar 
				taltooze schepen "ankerden" en passagiers en bemanning zich haastten naar de 
				centrale bakkerij om zich te voorzien van het kleffe distributiebrood en het 
				weinige dat overigens verstrekt kon worden, waar de berichten van de Engelsche 
				zender in ontvangst genomen konden worden en de bevrijdingskansen
				besproken werden.
				Aanvulling van voedsel uit de omgeving was onmogelijk en het aantal zieken nam 
				angstaanjagend toe. De jonge dokter peddelde dagen en nachten met zijn kano over 
				de watervlakte, om kilometers ver patiënten te bezoeken.
				De noodziekenhuizen te Ingen en Eck en Wiel waren overvol.
				Een joodsche arts verleende hulp. Verpleegsters werden aangenomen en een paar 
				dames semi-arts kwamen hulp bieden, die o zoo dankbaar aanvaard werd.
				De toestand werd zeer critiek. Dooden konden niet meer naar het kerkhof gebracht 
				worden. Naast de school werd een kerkhof geïmproviseerd.
				Vliegende bommen stortten neer en Engelsche granaten kwamen het aantal dooden en 
				de angst vergrooten. Waarheen?
				Een enkeling vluchtte over den Rijn, naar het hongerland. De massa bleef. Er 
				moest maar komen, wat komen wou.
				Na 20 Februari verminderde het water snel en werd de behuizing weer wat 
				gerieflijker.
				De Duitschers kwamen evenwel terug en toen pas toonden zij hun ware 
				„Hunnennatuur". Nu begonnen de rooverijen pas goed.
				Geen paard, geen wagen was veilig. Ze stroopten de huizen langs en stalen wat 
				van hun gading was. De gendarmerie stal mee. Wat er nog over was van „Wehrmacht 
				en S.S." klopte des nachts de bewoners uit bed, zoogenaamd om te zoeken naar 
				gevluchte Duitschers.  Het was echter om fietsen, spek en vleesch te doen. 
				Geen varken was meer veilig. Het vee werd uit de stallen  gehaald, 
				zoogenaamd om voor eigen voeding te vorderen, maar ze verkochten het „zwart" 
				voor dingen, die zij liever hadden. Hun proviandeering functioneerde niet meer. 
				Ze leurden langs de huizen met uit Tiel gestolen goederen. Het was een angstigen 
				tijd, vooral toen op 12 Maart alle mannen van 16 tot 60 jaar opgeroepen werden 
				voor arbeid in de stellingen.
				De N.S.B. burgemeester dreigde telkens met evacuatie, als de arbeiders niet 
				opdaagden en de massa was als bevangen van vrees, dat hij met behulp van de 
				Moffen tot evacuatie  van de bevolking zou overgaan.
				Conflicten ontstonden op het gemeentehuis. De secretaris van Lienden weigerde 
				aan het bevel van den Ortscommandant uit Zoelen, dat hem door den N.S.B.- burgemeester werd gegeven, te voldoen om de arbeiders aan te wijzen en op 19 
				Maart 1945 volgde zijn arrestatie en ontslag als gemeentesecretaris.
				De „ondergrondsche" beraamde een aanval op zijn gevangenis te Amerongen, maar 
				voor het plan tot uitvoering kon komen, werd hij op 23 Maart weer losgelaten. 
				Dit was het werk van den N.S.B. burgemeester, die heel goed begreep, dat het 
				hier was een geval van: "even om leven".
				
				Maart liep ten einde en op 10 April kwam een rookgordijn de Betuwe in nevelen 
				hullen. Zware granaten waren neergevallen in het weidegebied tusschen Rijn en 
				Waal en veroorzaakten het rookgordijn dat zich, zooals later bleek uitstrekte 
				langs het geheele front in Nederland en Duitschland.
				Er was wat op handen. Vernielingstroepen verschenen in onze gemeente. Mijnen 
				werden gelegd in de wegen, fabrieksschoorsteenen werden „geladen", kortom, alles 
				gereed gemaakt voor vernietiging bij vertrek.
				De granatenregen nam toe. Artillerieverkenningstoestellen van de geallieerden 
				waren niet uit de lucht en op 24 April, tien dagen voor de bevrijding, 
				verschenen des middags de geallieerde vliegtuigen laag boven Lienden en even 
				later donderden de bominslagen over het grootendeels ontvolkte dorp Lienden. De 
				boordwapens roffelden en geweldige stofwolken rezen kilometers hoog.
				Weer cirkelden ze rond, weer doken ze op hun doelen. Angstig vluchtte de 
				bevolking in huizen en kelders, vreezende, dat de rondcirkelende vliegtuigen hun 
				ronde zouden uitstrekken tot het dorp Ingen.
				Onze vrienden waren echter goed op de hoogte.Hun bombardementen bleven beperkt 
				tot het „spergebied" en toen de vliegtuigen vertrokken waren, wisten we al gauw 
				dat Lienden zwaar getroffen was: de helft van het Markplein was weggevaagd.
				Het mooie landgoed „de Eng" een hoofdkwartier van de Duitschers was verdwenen, 
				evenals de „Funkstelle", die in de Pastorie te Ommeren gehuisvest was. De klap 
				was raak. Goed raak. Doch Lienden was zwaar gehavend.
				De Duitschers verlieten de geteisterde plaats en kwamen zich weer nestelen te 
				midden van de bevolking te Ingen. Slechts het front in Kesteren bleef bezet. 
				Zware artillerie werd opgesteld aan den ingang van het dorp, om den weg naar Lienden onder vuur te nemen. De aftocht werd gereed 
				gemaakt. De „Funkstelle" werd opnieuw opgesteld, maar nu in een kelder van de 
				boerderij, waar Franke was ingekwartierd.
				Dan kwam het einde. Een zucht van verlichting werd alom geslaakt. Geen 
				vreugdekreten stegen op. De gehate vijand immers was nog in ons midden en.... 
				had wapens.
				Alle gezinnen, die met ons op de boerderij gehuisvest waren vereenigden zich met 
				elkaar en hieven een door tranen van vreugde gesmoord „Wilhelmus" aan. Het heeft 
				me nooit schooner geklonken.
				Daarna haastte ieder zich naar zijn woonplaats terug, eventueel mijnengevaar 
				trotseerende.
				Toen waren we pas goed in staat, de balans op te maken: 33 woningen totaal weg; 
				40 zwaar beschadigd. Ontelbare woningen licht beschadigd. Het viel nog niet 
				tegen. De schade welke had kunnen worden aangericht door twee bombardementen, 8 
				neergestorte vliegende bommen, 7 los uitgeworpen bommen, drie neergestorte 
				vliegtuigen en verloren fosforflesschen had veel grooter kunnen zijn.
				En elke 5e Mei herdenkt Lienden zijn 10 doode slachtoffers van het 
				oorlogsgeweld.