Gesn. Indiëgangers - Oorlogsslachtoffers West-Betuwe

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Gesn. Indiëgangers

Gemeente Buren
Gesneuvelde Indiëgangers
 
     
Links op de achterzijde van het kapelletje op de Algemene  Begraafplaats van  Zoelen en Kerk-Avezaath, staan de namen van gesneuvelde  Indiegangers.

De kolonie Nederlands-Indië werd in maart 1942 bezet door Japan. De capitulatie van Japan op 15   augustus 1945 werd een week lang door het lokale Japanse gezag verzwegen.   Dit schiep een gezagsvacuüm: vooral de Indonesische jongeren vreesden, dat   hierdoor het proces van nationale onafhankelijkheid zou gaan stagneren. In   die spanning werd met dwang van deze jongeren op 17 augustus 1945 de   Repoeblik Indonesia uitgeroepen door Soekarno en Hatta.

Zie  documentaire De Bezetting: De oorlog in Indië.
Zie aflevering Andere  tijden over de afloop van de strijd in Nederlands-Indië (rond minuut 28)

De   oorspronkelijke geallieerde plannen voor de Indische archipel voorzagen in   zeven tot tien Amerikaanse divisies, die snel orde op zaken moesten stellen.   De Nederlandse regering verzette er zich niet tegen, toen deze taak werd   overgedragen aan de Britten: Engeland zou men wel meer begrip kunnen   opbrengen voor een koloniale politiek. Maar er werden slechts drie divisies   uit India naar Java gezonden en die bleken nauwelijks in staat om de vier   grote steden op Java te beveiligen. Gedreven door een opstandig India koos   de Britse opperbevelhebber Mountbatten partij voor de jonge Republiek en   beperkte zich tot het bevrijden van geïnterneerden.
Bij de overgave  was bedongen dat Japan alle locale en regionale  legers zou ontbinden. Zo ook in  Indonesië. Er was bij bepaalde bevolkingsgroepen tijdens de  Japanse bezetting een drang naar onafhankelijkheid ontstaan die verschillende  religieuze en politieke achtergronden hadden. Zo waren er de islamitische Hizbollah en de Sabillah, de socialistische Pasindo en de communistische Merah.  Ook waren er de nationalistische Barisan Pemberontak Rakjat Indonesia (B.P.R.I.),  de Laksjkar Rakjat en de Rasjkar Banteng. Daarnaast waren er ook nog  gevechtsgroepen van boeren, arbeiders, politie, studenten, ambtenaren en  vrouwen. Deze laatste groeperingen werkten soms samen met de militaire groepen,  maar vaak werkten ze ook op eigen initiatief, met alle gevolgen van dien:  moordpartijen, plunderingen en onderlinge gevechten. In december 1945 werd door een  correspondente van het Rode Kruis alleen op West-Java al een dertigtal  zelfstandig opererende legers en legertjes geteld.  Eén mening hadden deze  groepen gemeen: zij hadden hun eigen land onder oorlogsomstandigheden drie jaar  draaiend gehouden, waren geïndoctrineerd door het Japanse denken van nimmer  opgeven en dachten er niet aan om op welke wijze dan ook de zeggenschap over hun  land nog met iemand te delen: "100% MERDEKA!" Oerip Soemohardja bracht in  oktober 1945 al deze groepringen bijeen tot een leger: Tentara Notional  Indonesia (T.N.I.), waarmee de nationalisten daadwerkelijk het heft in handen namen.

Het uitblijven van de geallieerde  troepen tot oktober 1945 en de passieve houding van de Britten nadien heeft deze  groepen alleen maar gesterkt. Aanvankelijk kwam het tot een gewapende confrontatie tussen   de Indonesische nationalisten en de Britse troepen die na de   Japanse capitulatie in augustus 1945 strategische posities in  de archipel hadden bezet.
Veel van de uit internering  teruggekeerde Nederlanders werden als "spion" geliquideerd, waaronder een aantal  ambtenaren van het Binnenlands Bestuur, die naar hun standplaats terugkeerden om  hun taak weer op zich te nemen. Vrouwenkampen werden aangevallen en beschoten,  soms met handgranaten en sluipschutters. In Bandoeng en Semarang moesten Japanse  krijgsgevangenen herbewapend worden om de terreur te keren. Op 28 oktober 1945  vielen de Indonesiërs in Soerabaya de Britse troepen aan, op 30 oktober werd de  Britse brigade-generaal Mallaby vermoord. In de eerste week van november sloegen  de Britten hard terug, bevrijdden 6000 Nederlanders en Indische Nederlanders uit  de gevangenis, enkele honderden van hen werden door de Indonesiërs gedood. Nog  5000 gevangenen werden naar het binnenland afgevoerd, lopend tot aan Ngawi toe,  en bleven nog anderhalf jaar gevangenen van de Republiek.
Het ziekenhuis in  Magelang en de vrouwenkampen in Ambarawa moesten eind oktober 1945 door Nepalese  soldaten (Ghurka's) worden ontzet, nadat de Japanse bewaking een week eerder  naar Semarang was gevlucht. Daarna waren de kampen dagen achtereen met mortieren  en later met artillerie bescho­ten. Eind november werden Magelang en Ambarawa  ontruimd en vielen de geallieerden met 28.000 bevrijde kampbewoners terug op  Semarang.
In die maanden  lieten veel Indische Nederlanders en Chinezen het leven, of werden samen met  opnieuw geïnterneerde Nederlanders gegijzeld. Het aantal slachtoffers van de  periode augustus 1945 tot januari 1946 is niet geregistreerd; schattingen  vermelden aantallen van 3500-5000 doden en 50-60.000 gevangenen.
De Engelse bevelhebber Mountbatten was   tot november 1946 bevelhebber van het Geallieerd Opperbevel. Met   een kleine troepenmacht zag hij kans bij enkele grote steden op   Java de rust veilig te stellen. In oktober 1945 ontbrandde de strijd om Soerabaya, welke stad de   nationalisten na bloedige gevechten moesten prijsgeven. Pas in maart 1946 kwamen de eerste   Nederlandse troepen in Indonesië aan land om de Britse posities   over te nemen. Slechts één bataljon mariniers had kans gezien -   in weerwil van het Britse beleid om voorlopig geen Nederlandse   troepen toe te laten - al eind 1945 in Batavia te ontschepen. De   Nederlandse militairen hadden na hun aankomst de controle in het   Indonesische eilandenrijk snel hersteld, behalve op Java en   Sumatra.
Vertegenwoordigers van het vooroorlogse Nederlands gezag in dit deel  van de wereld waren er nauwelijks meer. Het Geallieerd Opperbevel had wel  overleg met Van Mook als Nederlands vertegenwoordiger, maar die had weinig  inspraak in de beslissingen die werden genomen. De Nederlandse regering vond dat  het Nederlands gezag in Nederlands-Indië weer hersteld moest worden en in het  najaar van 1945 werden al voorbereidingen getroffen voor een expeditieleger dat  orde en rust moest brengen. Dit leger bestond geheel uit vrijwilligers, daar de  grondwet niet toeliet dat dienstplichtigen naar overzeese gebiedsdelen werden  gestuurd. Een grondwetswijziging maakte dat al snel mogelijk. Al spoedig werd de  lichting 1945 opgeroepen en op 1 september 1946 werd de 7 decemberdivisie  opgericht. Zo genoemd naar een toespraak van Koningin Wilhelmina in 1942 te  Londen. Vanwege de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog bestond er onder  de Nederlandse bevolking weerstand om gedwongen strijd te voeren in dit  overzeese gebiedsdeel. Toen bijv. op de vertrekdag het troepentransportschip de  Boissevan van de rede van Amsterdam vertrok, brak daar een massale proteststaking  uit. Op de wagons van troepentreinen waren opschriften te lezen als  "Vleestransport Amsterdam-Batavia". Ook ontbraken 450 van de 3000  dienstplichtigen. Duizenden dienstplichtigen hadden ernstige bezwaren om naar  Indonesië te worden uitgezonden. De meesten van hen hadden geen enkel bezwaar  gehad hun dienstplicht in Nederland te vervullen, maar wel om zich te laten  inzetten in een strijd tegen het Indonesische volk dat tegen de vroegere  koloniale heerser voor zijn bevrijding vocht. De principiële dienstweigeraars  werden door de militaire instanties, en ook door de krijgsraden die hen later  berechtten, als deserteurs aangemerkt. Zij werden ook behandeld als zodanig  (zelfs harder dan oud-SS'ers), veroordeeld tot lange gevangenisstraffen tot wel  vijf jaar en behandeld als paria's na beëindiging van hun straftijd.  Vrijstelling kon ook worden aangevraagd op grond van 'onmisbaarheid in het  boeren-of tuiniersbedrijf'. In de Betuwe kwam dit laatste regelmatig voor.  

De organisatie van de Nederlandse landstrijdkrachten in  Nederlands-Indië:

  • De landstrijdkrachten in Nederlands-Indië waren zoals elk leger georganiseerd  volgens een piramidemodel. Aan het hoofd van de  troepenmacht stond de legercommandant.
  • Daaronder stonden de verschillende infanteriedivisies van elk 20.000 man sterk.
  • Een divisie telde drie of vier infanteriebrigades van elk circa 5000 man sterk.
  • Een brigade telde op haar beurt 3 of 4 infanteriebataljons van elk ongeveer 800  man sterk.
  • Een bataljon was weer opgedeeld in 5 compagnieën. Een infanteriecompagnie telde  ongeveer 120 man.
  • Zij bestond weer uit pelotons van circa 30 man. De kleinste eenheid was een  groep, van 10 man sterk.
  • De landstrijdkrachten kenden ook gespecialiseerde onderdelen, zoals AAT, de  genie, cavalerie en artillerie.

Nederland erkende de Republiek niet als een onafhankelijke   staat, maar beschouwde haar als een opstandige beweging in de   kolonie Nederlands-Indië. Daarom bezigde men de term   'politionele actie', mede in de hoop hiermee buitenlandse   kritiek op het militaire optreden af te zwakken. Afgezien van de   politionele acties (kortdurende Nederlandse offensieven) had de   Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog veelal het karakter van   een guerrilla van de Indonesische   nationalisten tegen de Nederlandse troepen. Tijdens beide   politionele acties telde de Nederlandse troepenmacht in   Indonesië, met inbegrip van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch   Leger (KNIL), meer dan 100.000 man. Het grootste deel hiervan   werd bij de acties ingezet. Deze omvang maakte duidelijk dat van   een beperkte ‘politieactie’, zoals de Nederlandse regering het   probeerde voor te stellen, geen sprake was.
Al spoedig bleek dat Nederland de internationale druk om  Indonesië  los te laten, had onderschat. De Verenigde Naties dwong Nederland  tot een het staakt-het-vuren in augustus  1949 om spoedig daarna op 23 augustus 1949 in  Den Haag op de zgn. Rondetafelconferentie, met Nationalistische vertegenwoordigers afspraken te maken over de  soevereiniteitsoverdracht. Die vond plaats op 27 december 1949. De Nederlanders  moesten de wapens inleveren en vanwege gebrek aan voldoende troepenschepen kwamen de  laatste militairen pas in het voorjaar van 1951 naar huis.
De mannen van KNIL  en de Landmacht hebben tot het laatst gehoopt om bij Indonesische volk ooit  daadwerkelijk blijvende vrede en veiligheid te mogen brengen. Maar dat mocht  niet zo zijn, het was politiek niet haalbaar. Zij keerden terug met een forse  kater. Zij voelden zich in de steek gelaten door een regering die haar kansen in  de Veiligheidsraad tot twee keer had overschat. Die zich met name had verkeken  op de internationale druk uitgeoefend door Amerika, Engeland, Australië en  India. Bovendien waren deze militairen eens door een democratische meerderheid  van hun land uitgezonden naar een zware taak overzee en diezelfde natie  onthaalde hen nu met zeer kritische, vaak belastende vragen.

De inheemse oud  KNIL-militairen kozen in meerderheid voor de overstap naar het Indonesische  leger, maar menige Zuid-Molukker kon dit niet verenigen met zijn belofte van  trouw aan de Koningin. Ook zij vertrokken naar Nederland in de overtuiging dat  het land, waarvoor zij gevochten hadden, nu een plaats voor hen had binnen haar  strijdkrachten. Maar dat bleek voor de meesten een illusie.
Meer dan 95.000 militairen hebben al dan niet vrijwillig  tussen 1945 en 1949 gediend in Nederlands-Indië. 5000  van hen zijn daarbij omgekomen, waarvan ongeveer de helft door  gevechtshandelingen en de overigen ten gevolge van ziekten en ongevallen. Aan  Indonesische zijde viel een veelvoud daarvan: naar schatting 150.000. Dat waren  zowel slachtoffers van Nederlands militair optreden als van geweld uitgeoefend  door de Indonesische nationalisten tegen politieke tegenstanders en vermeende  pro-Nederlandse elementen onder de eigen bevolking.
Door geringe (tropen-)ervaring van het Nederlandse leger en gebrekkige  logistieke voorzieningen aldaar, groeit er tegenwoordig steeds meer respect voor die  dienstplichtige of vrijwilliger die daar twee tot drie jaar (!) heeft gevochten. Ook zij mogen niet vergeten worden!

In de Tielse Courant, najaar 1945

Documentaire van Andere tijden over deze periode.

Hieronder volgen de namen van de zes gesneuvelden Indiëgangers uit de huidige gemeente Buren:
Achternaam: Overeem 
Voornamen: Rijk
Voorletters: R.
Rang: Sold. 23e Cie A.A.T
Mil. onderdeel: KL.
Geboorteplaats: Kapel- Avezaath
Geboortedatum: 19-04-1924
Overlijdensplaats: Batavia
Overlijdensdatum: 24-03-1948
Begraafplaats: Nederlands ereveld Menteng Pulo te Djakarta Gemeente Jakarta  
Land: Indonesië
Vak: VIII
Nummer:113

Links op de foto de bakkerij van Rijks vader op het Moleneind in Kapel-Avezaath

Rijks vader waren de in Ophemert geboren bakker Johannes Willeminus Overeem (*1877- dec 1945) en de eveneens uit Ophemert afkomstige moeder Johanna Wildemans (*1880-1935). Ze woonden op Moleneind (Dorp) 101 in Kapel-Avezaath. Ze kregen samen acht kinderen: Jan Dirk (*1906), Grietje (*1908), Dirkje Johanna (*1913), Anna (*1917), Johan (1920), tweeling Hendrika "Drika" (*1922) en Wilhelmina "Willie" (*1922) en Rijk (*1924-1948). Toen Rijk elf jaar was, overleed zijn moeder en 10 jaar later zijn vader.
Rijk was broodbakker van beroep. Als dienstplichtig soldaat werd hij uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hier maakte hij deel uit van de aan-en afvoertroepen (23 AAT). Dit was een transportcompagnie die in Indie werd gevormd uit KNIL-militairen die uit Japanse gevangenschap terugkeerden, Militairen van de Gezagsbataljons KL (http://www.indie-1945-1950.nl/web/GBI.htm) en OVW'ers van de infanteriebataljons.
Zijn operatiegebied was Batavia. Rijk is daar door een ziekte om het leven gekomen. Juist drie dagen daarvoor was hij vader geworden. Hij was in Nederlands-Indië getrouwd met een inlandse en kreeg bij haar een zoon Hans (21 maart 1948- 5 augustus 1999).

Overlijdensadvertentie Nieuwe Tielse Courant, 29 maart 1948


Zus ' Drika' en haar man brengen een bezoek aan zijn graf in Djakarta

Bron foto's: Joost van Zomeren

Achternaam: Arisse
Voornamen: Hendrikus Clasinus
Voorletters: H.C.
Rang: Stoker III OVW.    
Mil. onderdeel: KM.
Geboorteplaats: Zoelen
Geboortedatum:21-08-1925
Overlijdensplaats: Batavia
Overlijdensdatum: 19-11-1946
Gedenkplaats: Buiten Erevelden
Gemeente: Onbekend
Land: Indonesië
Vak: KM-POL
Gedenkboek 40    

De ouders van Henk waren de Zoelenaarse landarbeider Albertus Bernardus Arisse (*1898) en de Maurikse Ottolina Verkerk (1899-1937). Ze trouwden in 1919 in Maurik. Ze  kregen samen 5 kinderen: Wouter (*1920-1992), Karel Hendrikus (*1922-2009), Hendrikus Clasinus (1925-1946), Alberta "Bertha" Ottolina (*1932) en Otto (1936-1937). Het gezin woonde eerst op de Broeksteeg 200 en verhuisde in 1928 naar het zgn. Lombok (=Hogestraat 165) in Zoelen. In 1937, een halfjaar na het overlijden van Otto, overleed hun moeder ook.

Het linkse huis is Wagenaarstraat 29 in Nijmegen (Bron: Google maps)

Albert bleef achter met zijn vier jonge kinderen. Vermoedelijk is hij een jaar later getrouwd met M. Schmidt en verhuisd naar Wagenaarstraat 29 in Nijmegen.
Henk was op de lagere school dol op knutselen, lezen, dansen en toneel en was goed in voetballen en atletiek. Volgens een oud-klasgenoot was "Arie" niet zo groot van stuk en een echte grappenmaker.

Na de lagere school ging hij naar de Ambachtsschool in Nijmegen en haalde daar in september 1942 een diploma machinebankwerken. Vanaf november 1942 tot mei 1943 werkte hij bij de Nijmeeegse Twijner kunstspinnerij, vervolgens van mei 1943 tm. november 1943 als groentenknecht, om daarna tot december 1944 bij de NS als ketelmaker te werken. Daar verdiende hij f 22,- per week.
Henk kwam via België op 18 januari 1945 naar Londen en werd na keuring geschikt gevonden voor de Marine. Hij maakte de indruk dat "hij weet wat hij wil". Hij kreeg een korte opleiding, die hij op 14 maart 1945 afrondde. Henk was 170 cm lang, had blond haar, blauwe ogen en een litteken op zijn voorhoofd.

Ten tijde van de strijd in Nederlands-Indië kwam hij begin juni 1945 als oorlogsvrijwilliger en stoker op het fregat Flores van de Koninklijke Marine terecht. Hij werd op 15 oktober 1946 geplaatst bij de Marine Bewakings Afdeling te Tandjong Priok, de haven van Batavia. Tijdens een nachtelijke patrouille op 19 november 1946 raakte Henk vermist. Bij een direct ingezette zoekactie door andere leden van de patrouille, werd hij zwaargewond gevonden. Hij werd vervolgens naar het militair hospitaal in Batavia gebracht, waar hij later op de dag is overleden.
Zijn laatste rustplaats is niet aanwijsbaar. In  2011 werd op het Nederlands ereveld Kembang Kuning te Surabaya de Marinegedenkplaat onthuld met daarop de namen van 39 marinemannen die in de periode 1945-1957 in Nederlands-Indië en Nederlands Nieuw-Guinea om het leven  zijn gekomen en van wie de laatste rustplaats onbekend is. De plaat is een initiatief van de Oorlogsgravenstichting.

Bron: Nieuwe Tielse Courant 28-11-1946













Achternaam: Waal
Tussenvoegsels: de
Voornamen: Jan Willem
Voorletters: J.W.
Rang: Sold. 401. Bat. Inf. 6 R.S.
Mil. onderdeel: KNIL
Geboorteplaats: Zoelen
Geboortedatum; 06-01-1928
Overlijdensplaats: Cheribon
Overlijdensdatum: 09-10-1949
Begraafplaats: Nederlands ereveld Pandu Gemeente Bandung    
Land: Indonesië
Vak: VI
Nummer: 99  

  Bron foto's: A.G. de Waal-Kuurstra


De ouders van Jan Willem waren landbouwer Marinus de Waal  en Hendrika van Zandwijk. Ze woonden in Zoelen op de Kerkstraat 32 (zie foto). Ze kregen negen kinderen: Rinus, Drikus, Cornelis  "Kees",  Antoon "Toon", Dirk, Willem "Wim", Jan, Henk (1930-2003) en Cornelia "Corrie"  (*1932).
Uit de Nieuwe Tielse Courant van 13 oktober 1949

De ongehuwde Jan Willem maakte als soldaat deel uit van de zesde infanterie  eenheid, ook kortweg F-Brigade genoemd.
Jan Willem kwam aan boord van de Sibajak  op 4 september 1948 in Cheribon aan. Na aankomst te  Cheribon werd het bataljon gelegerd te Madjalengka waar het gedurende zes weken  een voortgezette tropenopleiding volgde bij de 2e  Infanterie Brigade van de "7 December Divisie. De 2e  cie werd na aankomst onttrokken aan het bataljon en toegevoegd aan het  BaCo.Batavia en ingezet voor wachtdiensten. Op 15 december kreeg het bataljon  het regentschap Cheribon als bataljonsvak toegewezen met o.a. posten te  Ardjawinangoen, Paliman, Karangsoewoeng, Nieuw Tersana en Leuweunggadjah.

Jan-Willem kwam tijdens een patrouille nabij kampong Beber (Djalaksana, Cheribon) in een hinderlaag van de T.N.I. terecht en raakte daarbij dodelijk  gewond door een borstschot. Ook Nicolaas A. Korte uit Stompwijk en Johannes A. Scholten uit Didam uit zijn peloton zijn daarbij om het leven gekomen.
 

Achternaam: Hensbergen
Tussenvoegsels: van
Voornamen; Jan
Voorletters: J.
Rang: Kpl.H.K.-A.G.Trpn.Det
Mil. onderdeel: KL.
Geboorteplaats: Zoelen
Geboortedatum: 23-11-1917
Overlijdensplaats: Tjimahi
Overlijdensdatum; 29-05-1949
Begraafplaats: Nederlands ereveld Pandu Gemeente Bandung
Land: Indonesië
Vak: II
Nummer: 4169


1e houten kruis met foutieve naam

2e houten kruis
De  ouders van Jan waren metselaar Jan Willem van  Hensbergen (1894-1965) en Janna Willemina van Asch (1898-1988). Zij kregen  zeven kinderen: Jan, Herman, Marinus ("Mas"), Teun "Tonnie", Jan-Willem, Geurt  en Gerrit.
Hij was op 20 april 1940 getrouwd met Gerritje "Gerrie" van Ingen (1923- Eck en  Wiel 1997) en ze woonden in Tiel op Kijkuit 42 en kregen samen drie kinderen:  Mien (*1941), Teunis (*1943) en Jan (*1946).
In de meidagen van 1940 was Jan als dienstplichtige gelegerd op de Grebbeberg.  Hier is hij met veel geluk ongeschonden uitgekomen. Hieronder zit hij gehurkt 2e  van rechts met zijn maten van de Infanterie 1-1-8.
Volgens familieleden stond Jan bekend als een levensgenieter/ vrijbuiter.  Hij had al veel verschillende beroepen gehad: o.a. Circus Renz-medewerker,  metselaar en medewerker op de jamfabriek De Betuwe in Tiel, voordat hij werd  uitgezonden als oorlogsvrijwilliger naar Nederlands-Indië.      Hij was hier ingedeeld bij de   HKAG, wat staat voor Hoofd Kwartier Adjudant Generaal. Zij  behartigt alle personele zaken van het leger en is verantwoordelijk voor het  moreel van de troepen tijdens het verblijf in Indië.
Drie maanden voor hij zou terugkeren met het troepenschip De Grote Beer naar  Nederland, raakte Jan bij een auto-ongeluk zwaar  gewond. Als gevolg daarvan overleed hij korte tijd later op 29 mei 1949 in een ziekenhuis in Tjimahi.

 Overlijdensadvertenties uit De Nieuwe Tielse Courant 31 mei  1949

Achternaam: Dam
Tussenvoegsels: van
Voornamen: Jacob Gerardus
Voorletters: J.G.
Rang: Marinier 2e kl. OVW
Mil. onderdeel: KM.
Geboorteplaats: Maurik
Geboortedatum: 03-02-1922
Overlijdensplaats; Soerabaja, Mar. Hospitaal
Overlijdensdatum; 29-12-1946
Begraafplaats: Nederlands ereveld Kembang Kuning te Surabaya
Gemeente: Surabaya
Land: Indonesië
Vak; C
Nummer: 223
   

Graf van de ouders van Jaap in Maurik

De ouders van Jacob waren de schipper Jacob Gerardus van Dam  (1875-1956)  uit Den Haag en Jannetje Rijksen (*1882-1962) uit Wageningen. Ze trouwden op 22  juli 1914 in Maurik en kregen samen zeven kinderen: Arnoldus Hermanus (*1915), Adriana Wilhelmina "Mien" (*1916), Wilhelmina (*1918), Wim (*1920), Jacob "Jaap" Gerardus (*1922-1946),  Elisabeth "Bets" Janna Eva (*1924), Johannes "Hans" (*1925- Bilthoven 2013).
Zijn ouders hadden als waladres  Rijnbandijk 53 in Maurik.
De ongehuwde ' Jaap' was net als zijn vader schipper van beroep.  
Het is niet bekend of Jacob ook zijn opleiding voor marinier in Camp  Lejeune  in North Carolina (VS) heeft gevolgd. Voor OVW'ers die marinier  wilden worden was dat toentertijd wel gebruikelijk.
Hij maakte als oorlogsvrijwilliger deel uit van het 2e  mariniersbataljon, dat in Soerabaja gelegerd was.
Jaap is om het leven gekomen doordat hij van een tank is gevallen. Hij is begraven op het
Nederlands ereveld Kembang Kuning te Surabaya.


Bron foto's: Tonny Dees

Achternaam: Meerssman
Voornamen: Jean Baptiste
Voorletters: J.B.
Rang: Sld.3-4-9 RI
Mil. onderdeel: KL.
Geboorteplaats: Maurik
Geboortedatum: 02-09-1928
Overlijdensplaats: Solo, Militair hospitaal
Overlijdensdatum: 07-01-1949
Begraafplaats: Nederlands ereveld Candi te Semarang Gemeente Semarang
Land: Indonesië
Vak: A
Nummer: 38


De ouders van Jean waren bierbottelaar en frisdrankhandelaar Hendrik Meerssman  en Catharina W.M. Ekkelboom. Ze waren woonachtig op De Dries 1 in Maurik en kregen drie  kinderen: Frieda (1925), Jean Baptiste (1928) en Ivo (1933). Het was de  bedoeling dat Jean het bedrijf van zijn vader zou overnemen. Hij had daarvoor de  ULO in Tiel, met middenstandsdiploma, met goed gevolg afgesloten.
Hier rijdt Jean met vrienden door Maurik


Hier wordt de zwaargewonde Jean afgevoerd

Jean ("Broer") was dienstplichtig soldaat en kreeg zijn opleiding op de  Ernst Casimirkazerne in Roermond. Hij werd in september 1948 met de ms. Johan  van Oldenbarnevelt naar Nederlands-Indië gestuurd.  Jean werd daar gelegerd in een kazerne te Semarang. Hier kwam hij met zijn legeronderdeel (3e  compagnie / 4e bataljon / 9e regiment infanterie) op 28 december 1948 in actie op een  suikerfabriek in Bedji, 50 km van Djokjakarta. Tijdens  deze gevechten sneuvelde om 9 uur 's morgens eerst zijn collega Jan Bos en even  later werd Jean tijdens  schermutselingen met de N.T.I. in zijn lever geraakt. Onder hevig vuur werd  Jean op een geïmproviseerde draagbaar naar het dichtstbijzijnde stadje Klaten  gedragen. Van hieruit werd hij op een open vrachtwagen naar Soerakarta, ook wel Solo genoemd,  naar een militair ziekenhuis gebracht. Hier overleed hij op 7 januari 1949 en  werd  begraven op het Nederlands  ereveld Candi te Semarang.
De burgemeester en dominee van Maurik brachten de onheilstijding reeds de  volgende morgen over aan  zijn ouders. Zij kregen later van het ministerie van Defensie ook nog een doos  toegestuurd met daarin zijn persoonlijke bezittingen w.o.: zeep, brieven  van het thuisfront en een beschadigde foto van een meisje waar hij omgang mee had in  Maasbracht.  









Uit de Nieuwe Tielse Courant  13 januari 1949


                                                                                                                           
 
 
Zoeken op deze website
Copyright 2016. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu